Paragraaf 5.1.05 (r)

Paragraaf 5.1.05
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Paragraaf 5.1.05

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe geldgebrek in perifere landen  leidt tot het nauwelijks produceren van overschotten.
  • Je kunt uitleggen waarom geldgebrek leidt tot duurder zaaigoed en kunstmest.
  • Je kunt uitleggen waarom landgrabbing leidt tot voedselonzekerheid.
  • Je kunt uitleggen wat sociaaleconomische stratificatie veroorzaakt en hoe deze twee oorzaken leiden tot voedselonzekerheid.
  • Je kunt uitleggen hoe handelsboycots ontstaan in (semi)perifere landen
  • Je kunt drie politieke factoren noemen die leiden tot voedselonzekerheid.
  • Je kunt de vicieuze cirkels van armoede, gezondheid en honger reproduceren.
  • Je kunt uitleggen hoe corruptie tot voedseltekorten kan leiden.
  • Je weet welke interne economische, sociale en politieke factoren er in de (semi)periferie tot leiden dat de voedselzekerheid vaak niet goed is.
  • Je begrijpt dat de sociaal zwakkeren het meeste risico lopen op voedselgebrek.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Tekstanalyse
Lees 'economische oorzaken'. Maak een woordweb.
  1. Welk woord is het centrale woord?
  2. Schrijf in vakken kernwoorden op. Knip deze uit.
  3. Knip stroken en zet daar verbindingswoorden op.
  4. Leg een woordweb neer.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Tekstanalyse
Lees 'sociale oorzaken'. Maak een woordweb.
  1. Welk woord is het centrale woord?
  2. Schrijf in vakken kernwoorden op. Knip deze uit.
  3. Knip stroken en zet daar verbindingswoorden op.
  4. Leg een woordweb neer.
  5. Welk woord kan beide woordwebben verbinden?

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Tekstanalyse
Lees uit paragraaf 1.5 'Politieke oorzaken'. Schrijf in je schrift welke drie politieke factoren tot voedselonzekerheid leiden.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Opdrachten
Maak uit paragraaf 1.5 opdrachten 2abc, 4a, 5abc.

Slide 11 - Diapositive

Opdracht 1a
1 a Voorbeelden van juiste antwoorden:
  – Op lokaal niveau hebben kleine boeren te weinig kapitaal om te investeren in een hogere productiviteit.
  – Op regionaal niveau zorgt de slechte infrastructuur voor hogere prijzen voor kunstmest en zaaigoed, waardoor de opbrengsten lager zijn.

Slide 12 - Diapositive

Opdracht 1b, c
1b Door armoede is het moeilijk voor boeren om hun grond duurzaam te bewerken. Dit leidt bijvoorbeeld tot erosie en verzilting.
 c Doordat de productiviteit in de landbouw laag is, vullen mensen hun inkomen aan met informele arbeid. Maar omdat informele arbeid geen belastinginkomsten oplevert, missen overheden inkomsten waarmee ze de productiviteit in de landbouw zouden kunnen stimuleren.

Slide 13 - Diapositive

Opdracht 2a
2 a De meeste perifere landen liggen in Afrika, de overige vooral in Zuidoost-Azië. Op het gebied van kunstmest- en tractorgebruik liggen deze gebieden achter op de semiperifere regio’s. Daarnaast past Afrika duidelijk het minst irrigatie toe. Zuidoost-Azië scoort op dit punt beter, maar dat heeft vooral met het tropische klimaat te maken.
 

Slide 14 - Diapositive

Opdracht 2b, c
2b In de jaren zestig van de vorige eeuw waren veel landen in Afrika nog koloniën. Het tractorgebruik was in handen van de overheersers.
 c Nee, want het gebruik van kunstmest kan vooral in handen zijn van grootgrondbezitters.

Slide 15 - Diapositive

Opdracht 3a, b
3 a In de grafiek is te zien dat in (semi)perifere regio’s vrouwen veel minder landbezit hebben dan mannen. Hieruit blijkt een sterk sociaaleconomisch verschil tussen mannen en vrouwen in deze regio’s.
 b Vrouwen verrichten gemiddeld het meeste werk op het land, maar ze hebben weinig landrechten en daarmee bijvoorbeeld ook weinig toegang tot krediet. Dit gaat ten koste van hun productiviteit.
 

Slide 16 - Diapositive

Opdracht 3c
3c Als vrouwen hoger opgeleid zijn, zijn ze al wat ouder als ze van school komen. Ze beginnen daardoor later aan kinderen. Ook doen ze door hun opleiding meer kennis op van zaken als geboortebeperking en vrouwenrechten. Ze worden daardoor mondiger. Bovendien zorgt een hoger opleidingsniveau voor meer kansen op de arbeidsmarkt. Bij een hoger inkomen kiezen mensen voor minder kinderen, omdat kinderen dan minder belangrijk zijn om aan het gezinsinkomen bij te dragen.

Slide 17 - Diapositive

Opdracht 4a
4 a − Door corruptie heeft de (politieke) elite van een land de beste grond in bezit, maar zij gebruikt deze grond meestal voor handelsgewassen.
  − Corruptie op een lager niveau kost de bevolking veel geld, met name doordat ambtenaren onrechtmatig geldbedragen van mensen eisen. Dit geld kunnen ze niet gebruiken voor het produceren van voedsel.

Slide 18 - Diapositive

Opdracht 4b
4b Door conflicten zijn er wereldwijd vele miljoenen ontheemden. Deze mensen hebben huis en haard moeten verlaten en kunnen daardoor geen voedsel verbouwen en vaak ook geen geld verdienen om voedsel te kopen. Bovendien wordt in gebieden waar gevochten wordt weinig tot geen voedsel verbouwd.

Slide 19 - Diapositive

Opdracht 4c
4c Deze stelling is juist: in landen met een hoge welvaart hebben ook de groepen met een lagere sociaaleconomische status nog altijd een redelijk inkomen. Dankzij de hoge welvaart zijn er bovendien sociale voorzieningen en een goede gezondheidszorg. Hierdoor zijn mensen minder snel ontevreden en ontstaan minder snel conflicten.

Slide 20 - Diapositive

Opdracht 5
5 a Door honger is de lichamelijke gesteldheid van mensen slecht. Hierdoor is hun productiviteit laag, wat leidt tot een laag inkomen.
 b De sociaal zwakkeren lopen de meeste kans op armoede, bijvoorbeeld omdat ze minder toegang hebben tot grond, onderwijs en kredieten. Hierdoor hebben ze bijna geen mogelijkheden om uit deze vicieuze cirkels te komen.
 c B

Slide 21 - Diapositive