Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Hoofdstuk 2
Thuis en buitenshuis
Slide 1 - Diapositive
Regels tijdens de online lessen
Je hebt je camera aan
Je microfoon is uit
Als je wat wil zeggen steek je hand op
Je doet mee met de LessonUp!
Slide 2 - Diapositive
Wat gaan we doen?
Herhalen Hoofdstuk 2
Zelf aan de slag !
Slide 3 - Diapositive
Behoefte
Consumeren
Produceren
Het gemis van iets wat je graag wilt hebben of doen.
Een behoefte vervullen.
Iets doen of maken voor het vervullen van een behoefte.
Slide 4 - Question de remorquage
Wat is schaarste? Geef een voorbeeld.
Slide 5 - Question ouverte
Inge laat haar haar verven door de kapper. Dat kost € 34,50 . Zij kan ook bij de drogist een doe-het-zelfpakket kopen voor € 11,50. Wat is de waarde van de productie thuis?
Slide 6 - Question ouverte
We kennen drie productiefactoren. Welke hoort er niet bij?
A
Kapitaal goederen
B
Grondstoffen
C
Natuur
D
Arbeid
Slide 7 - Quiz
Bij de betaalde productie wordt er geproduceerd voor je eigen of elkaars behoefte
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
De oma van Rik paste vroeger altijd op als Riks ouders aan het werk waren. Maar oma werd een dagje ouder en Riks ouders besloten Rik voortaan naar een kinderdagverblijf te brengen. Als gevolg van deze beslissing zal de onbetaalde productie..........
A
toenemen
B
afnemen
C
gelijk blijven
Slide 9 - Quiz
Hoe noemt men het wat de pijl aanwijst aan de linkerkant?
Slide 10 - Question ouverte
Hoeveel % van de uitgaven is voor ontspanning?
Slide 11 - Question ouverte
De uitgaven van Frits en Sietske zijn gemiddeld € 2.800 per maand.
Hoeveel € geven ze uit aan ontspanning?
Slide 12 - Question ouverte
De uitgaven van Frits en Sietske zijn gemiddeld € 2.800 per maand.
Hoeveel € geven ze uit aan ontspanning?
Slide 13 - Diapositive
Een autowasstraat koopt nieuwe borstels voor in de wasstraat. Dit is een investering.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quiz
Wet die regels geeft voor de arbeidsomstandigheden in bedrijven. Welke wet bedoel ik hier?
A
Werkwet
B
Arbeidsomstandighedenwet
C
Arbowet
D
Deze wet bestaat niet
Slide 15 - Quiz
Wie is verplicht om deze arbeidsomstandigheden te verbeteren
A
werknemer
B
werkgever
C
eigenaar
Slide 16 - Quiz
Ik werk 2,5 dag in de week, dat is ongeveer 20 uur. Ik heb een ....... baan
A
Voltijd
B
Deeltijd
Slide 17 - Quiz
Leg het begrip arbeidsmotief uit
Slide 18 - Question ouverte
Welke hoort er niet bij?
A
Windmolen
B
Zonnepanelen
C
Biomassa
D
Steenkolen
Slide 19 - Quiz
Bij het gebruik van steenkolen, gas en olie om energie op te wekken spreken we van ........ stroom