Oefenen SO 1 - 2bk

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Heute
- voorbereiding op het SO
- met Blooket testen wat je weet

Slide 2 - Diapositive

Können + möchten
Om heel beleefd aan te geven wat je wil, gebruik je in het Duits ‘möchten’. 

Slide 3 - Diapositive

möchten = zou willen
möchten
ich
du
er/sie/es
-------------
wir
ihr
sie/Sie
möchte
möchtest
möchte
----------------
möchten
möchtet
möchten

Slide 4 - Diapositive

möchten = zou willen
• Als je in het Duits vraagt om iets dan gebruik je altijd het werkwoord möchten (beleefd)
Voorbeeld 1: ‘Ich möchte einen Kaffee, bitte’ Voorbeeld  2: ‘Ich möchte ein Zimmer reservieren’

• Gebruik nooit het werkwoord ‘wollen’ (= willen), 
dit is erg onbeleefd

Slide 5 - Diapositive

Kijk een minuut naar het volgende werkwoord en probeer het rijtje te onthouden...

timer
1:00
möchten
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
möchte
möchtest
möchte
möchten
möchtet
möchten

Slide 6 - Diapositive

Sleep de werkwoorden naar de juiste plaats.
ich
du
er/ sie es
wir
ihr
Sie/ sie
möchte
möchtest
möchtet
möchten
möchte
möchten

Slide 7 - Question de remorquage

Möchten
Ich …………….auch gerne eine Pizza.
…………………du lieber Mineralwasser oder Cola?
Das Mädchen ……………….gern eine Cola bestellen.
Wir …………………am liebsten frei haben.
Maak deze opdracht! 
Zet de antwoorden in je schrift
timer
4:00

Slide 8 - Diapositive





Möchten
Ich möchte auch gerne eine Pizza.
Möchtest du lieber Mineralwasser oder Cola?
Das Mädchen möchte gern eine Cola bestellen.
Wir möchten am liebsten frei haben.

Antwoorden

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord:

ENKELVOUD

ik -   mijn -   mein

jij -   jouw - dein

hij -  zijn -   sein

zij -  haar - ihr

het - zijn - sein



Slide 11 - Diapositive

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord.

MEERVOUD:

wij -  ons/onze - unser

jullie -     jullie -   euer

zij -      hun -        ihr

u -          uw -         Ihr



Slide 12 - Diapositive

Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 13 - Quiz

(mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein

Slide 14 - Quiz

Das sind (onze) Eltern (mv).
A
meine
B
dein
C
ihr
D
unsere

Slide 15 - Quiz

(jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
unser
B
euere
C
unsere
D
euer

Slide 16 - Quiz

(onze) Klassenlehrer (m) heißt Meier.
A
Ihr
B
Ihre
C
Unser
D
Euere

Slide 17 - Quiz

Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere

Slide 18 - Quiz

(uw) Handy (o) klingelt, Frau Schmidt!
A
Dein
B
Ihr
C
Sein
D
Unser

Slide 19 - Quiz

Das ist (mijn) Fahrrad (o).
A
meine
B
deine
C
mein
D
sein

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Nog vragen...?

Slide 22 - Diapositive