Les 5: Hoofdstuk 3 P3 t/m P5

Les 5: Hoofdstuk 3 P3 t/m P5
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Les 5: Hoofdstuk 3 P3 t/m P5

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling vorige les
  • Opdrachten bespreken
  • Behandelen paragraaf 3.3 t/m 3.5
  • Zelf aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Herhaling vorige les
  • Welke 3 functies heeft geld? 
  • Welke 4 vereisten zijn er voor geld?
  • Welke 2 soorten fiduciair geld zijn er?

Slide 3 - Diapositive

Opdrachten bespreken

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

De waarde van geld
3 soorten waarden geld:
  1. Intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal (bijna 0)
  2. De nominale waarde (externe waarde): de waarde die op het biljet staat: verandert dus niet
  3. De reële waarde (interne waarde) de koopkracht van het geld. Verandert constant

Slide 6 - Diapositive

Verandering van reële waarde
Stel dat je eerst 25 broden voor 25 euro kunt kopen en daarna nog maar 20 broden, dan is de reële waarde gedaald: inflatie.

Stijgt de waarde van geld (dus kun je er nu meer broden van kopen) dan is er sprake van deflatie

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Schematisch

Slide 9 - Diapositive

nominale waarde vs intrinsieke waarde
Nominale waarde van geld moet altijd hoger zijn dan de intrinsieke waarde.

Daarom zijn muntjes van 1 euro niet volledig van goud, want dan zou het rendabeler om het geld om te smelten.

Slide 10 - Diapositive

Waar komt geld vandaan?
Om geld goed te kunnen laten werken, moet het niet makkelijk na te maken zijn, anders is het geld snel niks meer waard. Dit wordt dus gedaan door de centrale bank: de bank van de banken. Alleen banken kunnen hier geld lenen.

Slide 11 - Diapositive

Centrale bank
De Nederlandsche bank: De centrale bank van Nederland, is onderdeel van de ECB.
De ECB: De Europese centrale
bank. Geldschepper in 
Europa.

Slide 12 - Diapositive

Geldschepping
Kan met Chartaal geld: Door extra geld bij te drukken.
Met Giraal geld: Door de rente te verlagen.

Rente verlaagt --> banken kunnen goedkoper bij de ECB lenen --> banken gaan meer lenen --> Gaan meer geld uitlenen --> consumenten kunnen goedkoper lenen --> er wordt meer geleend --> er is meer geld in omloop

Slide 13 - Diapositive

Geldhoeveelheid
Maatschappelijke geldhoeveelheid: Al het girale en chartale geld bij elkaar opgeteld.
Verandert door monetair beleid: Wat de centrale bank bepaalt door middel van haar rente.
De rente wordt bepaald op basis van inflatie: De ECB heeft als doelstelling om ongeveer 2% inflatie te hebben.

Slide 14 - Diapositive

Vragen
  • Als de rente de inflatie bepaalt, waardoor kan inflatie dan veranderen als de rente niet verandert?
  • Wat is het voordeel van een lage rente?
  • Wat is het nadeel van een lage rente?
  • Wat gebeurt er met de waarde van de euro als de ECB wel een hoge rente hanteert, maar andere landen niet? 

Slide 15 - Diapositive

Nog vragen?

Slide 16 - Diapositive

Zelf aan de slag
Let erop: volgende week Module 1 en 2 meenemen

Slide 17 - Diapositive