Figuurlijk taalgebruik in de praktijk

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 1

Figuurlijk taalgebruik

Lesdoelen van vandaag

Wat is figuurlijk taalgebruik ook alweer? 

Hoe gebruik je het? 

Hoe kom je achter de betekenis? 

Spel spelen! 

Wie kan mij uitleggen wat figuurlijk taalgebruik is? 

Wie gebruikt er wel eens figuurlijk taalgebruik? 

Hoe kan je het gebruiken? En waarom? 

De betekenis van figuurlijk taalgebruik vinden

Stappenplan moeilijke woorden! 

Welke 4 stappen zijn er? 

Kauwgom uit

Jas uit 

Telefoon inleveren 

Op je eigen plek blijven zitten 

Hand opsteken als je wat wilt vragen of wilt zeggen 

Niet eten en drinken tijdens de les 

Heel goed! 

1. Lees (of luister) een stukje terug of verder. Misschien staat het daar uitgelegd

2. Kijk naar bekende stukjes 

3. Bekijk de plaatjes bij de tekst

4. Vraag de betekenis of zoek deze op 

Heel goed! 

Proefvraag 

Het mes snijdt aan twee kanten 

Maak nu groepjes van 4 

(ongeveer 6 groepjes dus) 

Als je een groepje hebt komt één iemand een blaadje halen 

Ronde 1: Welke woord ontbreekt? 

1. De ... valt niet ver van de boom

2. De ... doorhakken

3. Ergens een .... voor steken 

4. Door de ... vallen 

5. Als één ... over de dam is, volgen er meer

6. Het ... is altijd groener aan de overkant

7. Blaffende .... bijten niet 

8. Een ... stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen

Nakijken! 

1. Appel

2. Knoop

3. Stokje

 

4. Mand

 

5. Schaap 

6. Gras

7. Honden

8. Ezel

9. Kat

10. Kat 

Wie had ze allemaal goed? 

Ronde 2: Wat betekent dit figuurlijk taalgebruik? 

Je krijgt nu 6 vragen te zien. Kies hier de juiste betekenis

1. Met de deur in huis vallen

1. Direct ter zake komen
2. Bij iemand zijn huis stuk maken
3. Heel onhandig zijn

2. Blaffende honden bijten niet

1. Geen tijd hebben voor iets
2. Iemand praat wel heel stoer maar doet niet wat ie zegt
3. Ergens veel last van hebben

3. De kat uit de boom kijken

1. Het is mooi weer buiten
2. Je houdt gewoon veel van katten
3. Een afwachtende houding hebben

4. Tegen de lamp lopen

1. Je bent heel lang, dus loop je er vaak tegenaan
2. Je wordt betrapt!
3. Het is nogal rommelig in huis

5. Een ezel stoot zich niet twee keer aan dezelfde steen

1. Zelfs een ezel is niet zo dom dat 'ie zich 2x pijn doet
2. Je kan goed dingen onthouden (waar liggen stenen)
3. Je houdt van afwisseling

6. Een boom van een vent zijn

1. Mannen kunnen niet dansen, ze zijn houterig
2. Een heel stil persoon zijn
3. Een hele grote lange man zijn
4. Getrouwd zijn met een t*kkewijf

Tussenstand? 

Nu jullie! 

Verzamel met je groepje 3 spreekwoorden of gezegden. Zoek de juiste betekenis op en bedenk zelf nog 2 andere betekenissen. 

Nu jullie! 

Verzamel met je groepje 4 spreekwoorden of gezegden. Zoek de juiste betekenis op en bedenk zelf nog 2 andere betekenissen. Hoe moeilijker het spreekwoord is, hoe groter de kans dat je klasgenoten het niet goed raden. 
Ieder groepje wat het fout raadt, levert jou 2
punten op. 
Je mag je laptop gebruiken. 

Samenvattend

4 spreekwoorden of gezegden

3 betekenissen (één juiste natuurlijk) 

2 punten voor jouw team als een ander groepje het verkeerd raadt

1 laptop per groepje

Totaalscore tellen 

Welke spreekwoorden heb je geleerd? 

Lesdoelen

Wat is figuurlijk taalgebruik? 

Hoe kom je achter de betekenis?