Spelling: Lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

• Spelling
• Basisschool
• Groep 5

Spelling uitleg woordsoorten

In deze les oefenen we  met de woordsoorten.

Ondertussen kennen we :

• het werkwoord
• het lidwoord
• het zelfstandig naamwoord
• het bijvoeglijk naamwoord

Het werkwoord

Een werkwoord zegt wat een mens, dier of ding doet of wat er gebeurt. 

Het is dus altijd iets wat je kunt doen! 

Bijvoorbeeld:

De docent schrijft op het bord?

Wat doet de docent? De docent schrijft

Schrijft is dus het werkwoord in de zin. 

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Enzo legt de bal neer.

1. Enzo
2. legt
3. de
4. bal

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Eva en Joep eten de warme soep.

1. Eva en Joep
2. warme
3. eten
4. soep

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Morgen spelen Ivo en Cees in het theater.

1. morgen
2. theater
3. Ivo en Cees
4. spelen

Het lidwoord

Het lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord. Het staat voor een zelfstandig naamwoord. 

Er zijn 3 lidwoorden:

1. de
   
2. het
3. een

Wat is het lidwoord in de volgende zin?

Eva en Isis eten de warme soep.

1. Eva
2. en
3. eten
4. de

Wat is het lidwoord in de volgende zin?

Liz houdt van het mooie weer.

1. Liz
2. houdt
3. van
4. het

Wat is het lidwoord in de volgende zin?

Wie heeft er een vraag?

1. Wie
2. heeft
3. er
4. een

Het zelfstandig naamwoord

Het zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding. Je kunt er een lidwoord voor zetten.

• mens
• dier
• ding

Hij heeft een voetbal. 

Voetbal is het zelfstandig naamwoord. 

Enkelvoud

Er is er één van. 

1. de hond
2. het kind
   
3. de vork

Meervoud

Er zijn er twee of meer.

1. de honden
2. de kinderen
3. de vorken

Wat is het zelfstandig naamwoord in de volgende zin?

Hij vangt een grote vis.

1. vangt
2. een
3. grote
4. vis

Wat is het zelfstandig naamwoord in de volgende zin?

We liggen op de grond.

1. we
2. liggen
3. op
4. grond

Wat is het zelfstandig naamwoord in de volgende zin?

Hij loopt snel naar de man.

1. hij
2. man
3. loopt
4. snel

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. 

Bijvoorbeeld:

de lieve jongen

de rode kat

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?

Hij snoept van de warme taart.

1. snoept
2. taart
3. hij
4. warme

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?

Karel duikt in het diepe zwembad.

1. Karel
2. duikt
3. diepe
4. zwembad

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?

Kirsten zit op de houten stoel.

1. Kirsten
2. de
3. houten
4. stoel

En nu?

Vind je het nog lastig, oefen dan in je werkboek. 

Bijna elke derde les gaat hier over. 

Dus 5.1.3 op bladzijde 6 en 5.2.3 op bladzijde 10.

Of laat je ouders zinnen bedenken en schrijf de woordsoorten op! 

Werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord.