3H P2 Les 1 Grammatica ZD

LES 1 Grammatica ZD
Herhaling klas 2 


1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

LES 1 Grammatica ZD
Herhaling klas 2 


Slide 1 - Diapositive

Stappenplan: 
1. Zoek de persoonsvorm, verander de zin van tijd ww dat verandert = PV;
2. Maak zinsdelen, kijk welke woorden bij elkaar horen, dezelfde informatie geven, kijk of je deze woorden voor de PV kunt zetten;
3. Zoek het onderwerp, stel de vraag: wie/wat + PV;
4. Benoem het gezegde (wg of ng), alle werkwoorden uit de zin incl. de PV;
5. Zoek het lijdend voorwerp, stel de vraag: wie/wat +wg + ow?;
6. Zoek het meewerkend voorwerp, stel de vraag: aan/voor wie/wat + wg+ ow +lv;
7. Zoek de bijwoordelijke bepalingen, geeft antwoord op vragen als: waar? waarheen?, waarom?, waardoor?, wanneer/ en hoe? .

Slide 2 - Diapositive

Noteer de persoonsvorm
1. Vanavond zal de directeur de geslaagden hun diploma's uitreiken.

Slide 3 - Question ouverte

Maak zinsdelen
1. Vanavond zal de directeur de geslaagden hun diploma's uitreiken.

Slide 4 - Question ouverte

Noteer het onderwerp
1. Vanavond zal de directeur de geslaagden hun diploma's uitreiken.

Slide 5 - Question ouverte

1. Vanavond zal de directeur de geslaagden hun diploma's uitreiken.
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Noteer het wg
1. Vanavond zal de directeur de geslaagden hun diploma's uitreiken.

Slide 7 - Question ouverte

Noteer het lijdend voorwerp
1. Vanavond zal de directeur de geslaagden hun diploma's uitreiken. (als het zinsdeel er niet in zit, zet je een x)

Slide 8 - Question ouverte

Noteer het meewerkend voorwerp
1. Vanavond zal de directeur de geslaagden hun diploma's uitreiken. (als het zinsdeel er niet in zit, zet je een x)

Slide 9 - Question ouverte

Noteer de bijwoordelijke bepaling(en)
1. Vanavond zal de directeur de geslaagden hun diploma's uitreiken. (als het zinsdeel er niet in zit, zet je een x)

Slide 10 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm
1. In de kantine zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren op koffie met gebak.

Slide 11 - Question ouverte

Maak zinsdelen
1. In de kantine zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren op koffie met gebak.

Slide 12 - Question ouverte

Noteer het onderwerp
1. In de kantine zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren op koffie met gebak.

Slide 13 - Question ouverte

Noteer het wg
1. In de kantine zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren op koffie met gebak.

Slide 14 - Question ouverte

Noteer het lijdend voorwerp
1. In de kantine zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren op koffie met gebak. (als het zinsdeel er niet in zit, zet je een x)

Slide 15 - Question ouverte

Noteer het meewerkend voorwerp
1. In de kantine zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren op koffie met gebak. (als het zinsdeel er niet in zit, zet je een x)

Slide 16 - Question ouverte

Noteer de bijwoordelijke bepaling(en)
1. In de kantine zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren op koffie met gebak. (als het zinsdeel er niet in zit, zet je een x)

Slide 17 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm
1. Kan Marianne mij vanmiddag een kilo appels meebrengen van de markt?

Slide 18 - Question ouverte

Maak zinsdelen
1. Kan Marianne mij vanmiddag een kilo appels meebrengen van de markt?

Slide 19 - Question ouverte

Noteer het onderwerp
1. Kan Marianne mij vanmiddag een kilo appels meebrengen van de markt?

Slide 20 - Question ouverte

Noteer het wg
1. Kan Marianne mij vanmiddag een kilo appels meebrengen van de markt?

Slide 21 - Question ouverte

Noteer het lijdend voorwerp
1. Kan Marianne mij vanmiddag een kilo appels meebrengen van de markt? (als het zinsdeel er niet in zit, zet je een x)

Slide 22 - Question ouverte

Noteer het meewerkend voorwerp
1. Kan Marianne mij vanmiddag een kilo appels meebrengen van de markt? (als het zinsdeel er niet in zit, zet je een x)

Slide 23 - Question ouverte

Noteer de bijwoordelijke bepaling(en)
1. Kan Marianne mij vanmiddag een kilo appels meebrengen van de markt? (als het zinsdeel er niet in zit, zet je een x)

Slide 24 - Question ouverte

Maken de brug opdracht 1 en 3

Slide 25 - Diapositive