Werkwoorden v.t. t.t.

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat leren we vandaag...
Werkwoorden in de verleden tijd (v.t.).
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (t.t.).

Slide 2 - Diapositive

Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
Ik loop, hij loopt, wij lopen.

Ik fiets, hij fietst, wij fietsen.

Ik snoep, hij snoept, wij snoepen.

Ik ben, hij is, wij zijn.

Slide 3 - Diapositive

Werkwoorden

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Diapositive

Wat is het werkwoord?

Ik liep gisteren naar school.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het werkwoord?

Vandaag zat ik op een oude stoel.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het werkwoord?

Ik ga naar de stad.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het werkwoord?

Silke wil graag naar huis.

Slide 9 - Question ouverte

Wat is het werkwoord?

Vandaag rekenen we veel.

Slide 10 - Question ouverte

Is het verleden tijd (vt) of tegenwoordige tijd (tt).

ging

Slide 11 - Question ouverte

Is het verleden tijd (vt) of tegenwoordige tijd (tt).

zwom

Slide 12 - Question ouverte

Is het verleden tijd (vt) of tegenwoordige tijd (tt).

rennen

Slide 13 - Question ouverte

Is het verleden tijd (vt) of tegenwoordige tijd (tt).

schrijven

Slide 14 - Question ouverte

Is het verleden tijd (vt) of tegenwoordige tijd (tt).

dronk

Slide 15 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd (vt) van:

zwemmen

Slide 16 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd (vt) van:

koop

Slide 17 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd (vt) van:

zit

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de tegenwoordige tijd (tt) van:

liep

Slide 19 - Question ouverte

Wat is de tegenwoordige tijd (tt) van:

riep

Slide 20 - Question ouverte

Wat is de tegenwoordige tijd (tt) van:

logen

Slide 21 - Question ouverte

Ik snap nu hoe het zit met werkwoorden in de tt en vt :
A
Ja helemaal!
B
Ik begin het te snappen.
C
Ik vind het nog lastig.
D
Ik snap het nog niet.

Slide 22 - Quiz