Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Nederlands: werkwoordspelling
- Test je niveau: www.nederlandsetaaltest.nl
- Kies: werkwoordspelling (20 vragen)
- (voor niveau 2 is 2F niveau nodig)

Geen 2F? Geen paniek, werkwoordspelling is goed te oefenen! En daar starten we vandaag mee :)

Slide 3 - Diapositive

Doelen
Aan het einde van deze les

-kun je een werkwoord in de tt juist spellen
- kun je een zwak werkwoord in de vt juist spellen
- kun je een voltooid deelwoord juist spellen


Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Denise __________ (kijken t.t.) graag realityseries.
A
kijk
B
kijken
C
keek
D
kijkt

Slide 9 - Quiz

De hele avond ___________ (zappen t.t.) ze van het ene kanaal naar het andere.
A
zappen
B
zapte
C
zapt
D
zappe

Slide 10 - Quiz

Haar favoriet __________ (blijven t.t.) toch B&B Vol Liefde
A
blijft
B
bleef
C
gebleven
D
bleeft

Slide 11 - Quiz

Denises broer en zus __________ (vinden t.t.) deze serie stom.
A
vindt
B
vind
C
vinden
D
vonden

Slide 12 - Quiz

Jan en Anita __________ (maken t.t.) liever huiswerk.
A
maakt
B
maken
C
maakte
D
maak

Slide 13 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd
Er zijn 3 verschillende soorten werkwoorden in de verleden tijd:

  1. zwakke werkwoorden
  2. sterke werkwoorden
  3. onregelmatige werkwoorden


Slide 14 - Diapositive

Drie soorten werkwoorden in de v.t.

1. Sterke werkwoorden

Sterke werkwoorden zijn werkwoorden waarbij het woord verandert in de verleden tijd. 

Denk hierbij aan lopen/liepen of gaan/ging









Slide 15 - Diapositive

Drie soorten werkwoorden in de v.t.

2. Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die je kunt vervoegen met 
't kofschip of 't fokschaap.

Enkelvoud - stam + te/de
Meervoud - stam + ten/den



Slide 16 - Diapositive

Drie soorten werkwoorden in de v.t.
3. Onregelmatige werkwoorden




Het Nederlands kent een aantal onregelmatige werkwoorden zoals hebben, kunnen, mogen, willen zijn en zullen. 
Deze moet je gewoon  oefenen en leren!



Slide 17 - Diapositive

opdrachten
Maak nu zelfstandig de opdrachten in CambiumNed:

https://www.cambiumned.nl/werkwoordspelling/persoonsvorm-tegenwoordige-tijd/

Oefening 1 tot 5 (als je het nog moeilijk vindt)
Oefening  6 tot 10 ( als je het wat makkelijker vindt)

https://www.cambiumned.nl/werkwoordspelling/persoonsvorm-verleden-tijd/

Oefening 1 tot 4 (nog niet zo moeilijk)
Oefening 5 tot 9 (al iets moeilijker)





Slide 18 - Diapositive

DEEL 2 VAN DE LES
WERKWOORDSPELLING HERHALING

  • VOLTOOID DEELWOORD
  • ONVOLTOOID DEELWOORD
  • WERKWOORD ALS BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
  • WERKWOORDEN UIT HET ENGELS

Slide 19 - Diapositive

Andere werkwoorden
1. infinitief > ander woord voor het hele werkwoord (eindigt op -en)

2. voltooid deelwoord 
3. onvoltooid deelwoord
4. werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
5. Engelse werkwoorden


Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Voltooid deelwoord

ik heb gelopen
ik heb gefietst
ik heb gekookt
ik heb gerend
ik heb geleefd

Onvoltooid deelwoord

lopend ging ik naar school
fietsend ging ik naar de winkel
al kokend luisterde ik muziek
rennend verliet hij het huis 


Met -d of -t?
1. langer maken
2. 'T EXKOFSCHIP/'T SEXYFOKSCHAAP

Slide 22 - Diapositive

Wat is het voltooid deelwoord van
'gapen'
(Ik heb ...)
A
gegapen
B
gegaapt
C
gegaapd
D
gapen

Slide 23 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van
'eten'
A
eten
B
aten
C
gegetend
D
gegeten

Slide 24 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van
'niezen'

A
geniezt
B
geniesd
C
geniezd
D
geniest

Slide 25 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van
'proberen'
A
geprobeert
B
geprobeerd

Slide 26 - Quiz

Goed of fout?

'Zij heeft haar kamer geverft.'
A
goed
B
fout

Slide 27 - Quiz

Goed of fout?

'Hij heeft het beslag gemixd.'
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quiz

Tegenwoordige tijd enkelvoud
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. Hele werkwoord (bij meervoud)

Slide 29 - Diapositive





Niet zeker? Gebruik het werkwoord lopen
ik
ik-vorm

jij?
jij 
ik-vorm+t

hij/zij/u/het
ik-vorm+t

wij/jullie/zij
hele ww

Slide 30 - Diapositive

Voorbeelden:

Slide 31 - Diapositive

Vul de goede werkwoordsvormen in:
1. (houden) ... je broer van detectives of (herkennen) ... hij zich niet in politieagenten?
2. Ik (vinden) ... het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering (versturen) ...
3. Mijn wang (bloeden) ... altijd als ik mij (snijden) ... tijdens het scheren.
4. Je (geloven) ... toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek (bestellen) ...?

Slide 32 - Diapositive

Antwoorden
1. Houdt / herkent 
2. vind / verstuurt
3. bloedt / snijd 
4. gelooft / bestelt

Slide 33 - Diapositive

Werkwoorden in de vt
/
/

Slide 34 - Diapositive

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't kofschip?        schrijf dan          of te / ten                             fietsen                 fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't kofschip?        schrijf dan         de / den                               bellen                    belde

Slide 35 - Diapositive

Even oefenen
1. De politie (verrichten) ... wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Frans (maken) ... (duimen) ... Janita voor mij.
3. We (durven) ... niet te kijken toen de geheime politie op de deur (bonken) ...
4. Terwijl ik (tobben) ... over mijn cijfers, (krassen) ... Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 36 - Diapositive

Antwoorden
1. verrichtte 
2. maakte / duimde 
3. durfden / bonkte
4. tobde / kraste 

Slide 37 - Diapositive

Voltooid deelwoord
/
/

Slide 38 - Diapositive

Even oefenen
1. De jongens zijn gisteren (verhuizen).
2. We hebben vanmorgen een potje (voetballen).
3. Heb je dat hele stuk (fietsen)?
4. Ik heb zijn verhaal nooit (geloven).
5. Heb je lekker (chillen)?  

Slide 39 - Diapositive

Antwoorden
1. verhuisd
2. gevoetbald
3. gefietst
4. geloofd
5. gechild 

Slide 40 - Diapositive