Lesson 2: writing opdr. 17 t/m 24 (-21 & 23)

Vak: Engels
Unit: Lesson: 2 - writing
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Vak: Engels
Unit: Lesson: 2 - writing
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Diapositive

1. Lesopening
Pak je boek van Engels op tafel. 
Laat het nog even dicht. 

Slide 2 - Diapositive

2. Lesdoel 
Aan het eind van deze les:
- de words van 2.2.
- Grammar voltooid tegenwoordige tijd present perfect
- Grammar mijn - van mij my - mine - of mine.
- Grammar een a or an
- phrases van 2.2


Slide 3 - Diapositive

3. Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie.
Je maakt zelfstandig opdracht 17 t/m 24 (-21 & 23) op blz. 68  t/m 73.
Namen lln

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
Namen lln

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
Namen lln

Slide 4 - Diapositive

Mini-check
Leerlingen in het basis en intensief arrangement doen mee met de mini-check. 

Slide 5 - Diapositive

Wanneer is de cursus?
Oké, je hebt me overtuigd!
Dat klinkt niet verkeerd. 
Wanneer is de cursus?
It doesn't sound that bad.
OK, you've convinced me!

Slide 6 - Question de remorquage

Present Perfect:

Wat is de regel van de present perfect?
A
ww+ ed
B
shit = ww+s
C
vorm van to be + ww+ing
D
have/has + voltooid deelwoord (3e rijtje)

Slide 7 - Quiz


Present perfect
Wanneer gebruik je de Present perfect?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is / connectie met nu.

Slide 8 - Quiz

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 17 t/m 24 (-21 & 23) op blz. 68 t/m 73.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 9 - Diapositive

4. Instructie

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Namen lln, jullie maken zelfstandig opdracht 17 t/m 24 (-21 & 23) op blz. 68 t/m 73.

Wie heeft nog extra instructie nodig (intensief)? Namen lln of had je alle vragen van de mini-check fout?  Wij maken samen opdracht 17 (zin 1 t/m 3) en opdracht 20 (zin 1 t/m 3).

Slide 13 - Diapositive

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig:
V: les 2.2,  blz. 68 t/m 73, opdr. 17 t/m 24 (-21 & 23) --> namen lln
B: les 2.2, blz. 68 t/m 73, opdr. 17 t/m 24 (-21 & 23)  --> namen lln
I: les 2.2, blz. 68 & 73, opdr. 17 t/m 20 + 24 --> namen lln 

Ben je klaar?
Kijk de opdrachten na + verbeter waar nodig. 
Daarna zet je de woorden + phrases van unit 1 in WRTS en oefen je deze.
timer
1:00

Slide 14 - Diapositive

7. Evaluatie
Evaluatie lesdoelen --> Quiz mee! 




Slide 15 - Diapositive


Past simple
Wanneer gebruik je de past simple.
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 16 - Quiz

past simple vs. present perfect
Je gebruikt de                                      wanneer er een tijdsaanduiding in de zin staat. 

Je gebruikt de                                      als de tijd niet belangrijk of onduidelijk is.

Je gebruikt de                                      als er 'ago' in de zin staat.

Je gebruikt de                                      als iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds zo is.
past simple
past simple
present perfect
present perfect

Slide 17 - Question de remorquage

Ow! I _____ (to cut) my finger!
A
cut
B
have cut
C
cutted
D
have cutted

Slide 18 - Quiz

She _____ (to visit) her grandmother for an hour.
A
visited
B
has vised
C
vised
D
has visited

Slide 19 - Quiz

_____ (you - to see) Julie this morning?

Slide 20 - Question ouverte

How long _____ (you - to know) Susie?

Slide 21 - Question ouverte

A
AN
table
house
egg
chicken
island
phone
orange

Slide 22 - Question de remorquage

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk
...dag .. maand
2.2 opdracht 17 t/m 24 (-21 & 23) op blz. 68 t/m 73.
2.2 opdracht 17 t/m 24 (-21& 23) op blz. 68 t/m 73. 
2.2 opdracht 17 t/m 20 + 24 op blz. 68 & 73
Toetsen: 
...
geen

Slide 23 - Diapositive

Afsluiting
Ruim je boek en spullen van EN op.

Volgende lesuur: ....................

Slide 24 - Diapositive