6.4 Veiligheid

• Nask / Techniek
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Nodig deze les:

boek+ schrift + laptop

doe mee met de lessonup

Leerdoelen deze les:

Ik kan benoemen wat er in de meterkast zit

Voorkennis ophalen

grootheid spanning U meet je in

1. volt (V)
2. ampère (A)
3. ohm (Ω)
4. stroomsterkte (I)

grootheid stroomsterkte I meet je in

1. volt (V)
2. ampère (A)
3. ohm (Ω)
4. stroomsterkte (I)

grootheid weerstand R meet je in

1. volt (V)
2. ampère (A)
3. ohm (Ω)
4. stroomsterkte (I)

de Wet van Ohm is:

1. U = I/R
2. U=I x R

Bij een serieschakeling is er maar 1 stroomkring

1. waar
2. niet waar

Wanneer 2 lampen parallel geschakeld zijn én 1 is er stuk, dan branden ze allebei niet

1. juist
2. onjuist

Wanneer 2 lampen in serie geschakeld zijn én 1 is er stuk, dan branden ze allebei niet

1. juist
2. onjuist

Andere voorkennis ophalen

Waar komt de elektriciteit jouw huis binnen?

Nieuwe lesstof

de onderdelen in de meterkast (huisinstallatie) moet je kennen!

Zekering

Iedere groep is beveiligd met een zekering. Dat is een beveiliging die de stroomkring onderbreekt bij een stroomsterkte groter dan 16 A. Alle apparaten in die groep gaan dan uit.

Kortsluiting

Bij kortsluiting loopt de stroom van de spanningsbron direct terug naar de spanningsbron, dus niet via een lamp of een ander apparaat.

Lekstroom

Het kan voorkomen dat je een snoer of een apparaat aanraakt dat onder spanning staat. Je krijgt dan een schok. De stroom loopt via jou naar de grond. Stroom die op deze manier de stroomkring verlaat noem je lekstroom

AARDLEKSCHAKELAAR

De aardlekschakelaar in de meterkast onderbreekt bij een lekstroom direct de stroomkring.

(bestudeer goed wat er in je boek staat)

Randaarde bij apparaten

De randaarde zorgt ervoor dat een lekstroom via de aardleiding de aarde in loopt in plaats van door een persoon die het apparaat aanraakt.

Oefenen met de lesstof

Maak opgaven 39 t/m 50 (zelf goed nakijken)

Leer paragraaf6.1 t/m 6.4 en 

bestudeer paragraaf 6.5

6.4 Leerdoelen deze les:

• Ik kan benoemen wat er in de meterkast zit 

1 vinger= ik moet nog oefenen, 

2 vingers= ik ben er bijna, 

3 vingers= ik kan het.