Cette leçon contient 31 diapositives, avec diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Overzicht taalkundig ontleden
Woordsoorten
Slide 1 - Diapositive
Zelfstandig naamwoord (ZN)
Namen van zelfstandigheden
- Je kunt er een lidwoord voor zetten - Je kunt er meestal enkelvoud of meervoud van maken
- Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken
- Bijna alles met een hoofdletter is een ZN
Slide 2 - Diapositive
Lidwoorden de, het, een
Hoort altijd bij een ZN dat erachter staat!
= Bepaald lidwoord = blw - de + het
Onbepaald lidwoord = olw - een - als je het kunt uitspreken als 'n
Er kan maar een iemand de winnaar zijn.
Is het een vogel of een vliegtuig?
Slide 3 - Diapositive
Voorzetsel (VZ)
Woordjes die je vóór een LW en een ZN kunt zetten.
VZ vanwege tijdens voor door
over ...
LW de het een
ZN feest dokter kast vriend kooi ...
+
+
"Feest" / "vogelkooi" 'te' voor een ww is altijd een VZ (Ik heb al een tijdje niets meer te eten.)
Slide 4 - Diapositive
Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Zegt iets over een ZN
- Staat direct vóór een ZN. Het grote huis. OF - Staat als een naamwoordelijk deel van het gezegde Hij is altijd erg vervelend.
Tip!
Denk er een ZN achter. Lukt dat? Dan is het een BN!
Slide 5 - Diapositive
Persoonlijk voornaamwoord (PSV)
Duidt iets of iemand aan. Zorgt voor variatie in woorden.
ik
hen
jij
hem
we
zij
wij
ons
je
Het konijn is vandaag doodgegaan, ook al leek het zo gezond.
Twijfel je of het een PSV is? Vervang het door een naam! Kan dat? PSV!
Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
(Mauro) heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
mij
hij
jullie
het
u
ze
Slide 6 - Diapositive
Bezittelijk voornaamwoord (BZV)
Staat altijd vóór het woord waar het bij hoort (vaak een ZN)!
hun
zijn
jouw
mijn
jullie
haar
uw
onze
je
Heb je tijdens onze vakantie mijn cadeau aan haar vriend gegeven?
Slide 7 - Diapositive
Aanwijzend voornaamwoord (AV)
Staat altijd vóór het woord waar het bij hoort (vaak een ZN)! Staat vaak in de plaats van een LW.
dergelijk
dergelijke
die
deze
dat
dit
dezelfde
zulk
zulke
Deze mensen hebben altijd zulke kleren aan. av zn av zn
zo'n
Slide 8 - Diapositive
Vragend voornaamwoord (VRV)
De vier VRV's: wie, wat, welk(e), wat voor (een)
- Staat vooraan een vraagzin. Welke boeken neem je mee naar school vandaag? OF - Je kunt ze vooraan een vraagzin zetten Kun je mij vertellen wat voor telefoon jij hebt? > Wat voor telefoon heb jij?
Slide 9 - Diapositive
Bijwoord (BW)
Zegt iets over alles behalve over een ZN
WW
- Hij rijdt hard.
! Het afgesplitste deel van het ww is géén VZ, maar een BW ! (Ga ik door naar de 2e klas?)
BN
- Hij is erg aardig.
Ander BW
- Dat is een heel erg rode auto.
TIJD
- toen, ooit, gisteren, morgen, ....
PLAATS
- daar, ...
waarom, waarmee, wanneer, hoe, hoeveel, ....
Slide 10 - Diapositive
Telwoorden
Telwoorden geven een hoeveelheid aan. Binnen de telwoorden zijn er verschillende onderscheiden te maken:
- Een hoofdtelwoord geeft een hoeveelheid aan; een rangtelwoord een volgorde.
- Een bepaald telwoord geeft een exacte waarde aan; een onbepaald telwoord geeft niet aan hoeveel van iets het er precies zijn.
Slide 11 - Diapositive
Soorten telwoorden
Bepaald
Onbepaald
Hoofdtelwoord
een, twee, drie, vier, vijf enzovoorts
veel, weinig, sommige, enkele, enige verschillende
Rangtelwoord
eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, enzovoorts
middelste, laatste, zoveelste, hoeveelste
Slide 12 - Diapositive
Voegwoorden
Voegwoorden kunnen delen van zinnen, maar vooral ook zinnen aan elkaar 'voegen'.
Als je met voegwoorden zinnen aan elkaar voegt, is er sprake van een samengestelde zin.
Welk voegwoord je gebruikt, hangt af of je hoofd- of bijzinnen koppelt.
Slide 13 - Diapositive
Voegwoorden
Voegwoorden zijn een soort cement.
Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.
Slide 14 - Diapositive
Nevenschikking voegwoorden HZ + HZ
En
Maar
Dus
Want
of
(noch)
Onderschikking voegwoorden HZ + BZ (bestaan er veel meer)
Aangezien
Als
Dat
Doordat
Terwijl
Toen
Slide 15 - Diapositive
Actief of passief?
Als het onderwerp in de zin de handeling uitvoert, staat de zin in de bedrijvende of de actieve vorm. De glazenwasser wast de ruiten.
De ruiten worden door de glazenwasser gewassen.
Als het onderwerp in de zin de handeling ondergaat, staat de zin in de lijdende of de passieve vorm.
Slide 16 - Diapositive
Actief of passief?
Als je een passieve zin wilt ombuigen in een actieve constructie, helpt vaak om de vraag ‘door wie’ te stellen. Zo vind je het onderwerp dat je kunt gebruiken voor een actieve directe zin.
Slide 17 - Diapositive
Voorbeeld:
De afwas wordt razendsnel gedaan. Theo en Thea hebben haast.
Door wie wordt de afwas gedaan? Door Theo en Thea.
Theo en Thea doen snel de afwas. Ze hebben haast.
Slide 18 - Diapositive
Actief of passief?
In een passieve zin staat een vorm van het werkwoord ‘worden’ of ‘zijn’
"De afwas wordt gedaan door Theo" " Er is code rood afgegeven door het KNMI"
Slide 19 - Diapositive
Bedrijvend en lijdend
Actief en passief = hetzelfde
Slide 20 - Diapositive
Gebiedende wijs
Slide 21 - Diapositive
Gebiedende wijs
Slide 22 - Diapositive
Gebiedende wijs
De gebiedende wijs wordt gebruikt om bevelen, aansporingen of verzoeken uit te drukken.
De gebiedende wijs bestaat uit de ik-vorm.
Ga nu naar huis! Maak je huiswerk!
Slide 23 - Diapositive
Gebiedende wijs
Gebiedende wijs= bevel
Er staat dan geen onderwerp in de zin
Slide 24 - Diapositive
Soorten werkwoorden
De 3 werkwoorden die je moet kennen
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord
Slide 25 - Diapositive
Je leert het hulpwerkwoord en het zelfstandig werkwoord herkennen en het telwoord benoemen.
Slide 26 - Diapositive
Zelfstandig werkwoord
Wanneer een werkwoord in een zin de handeling aangeeft, dan is dat werkwoord een zelfstandig werkwoord.
Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord.
Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin. (Vaak is het 't laatste werkwoord van de zin).
Slide 27 - Diapositive
Hulpwerkwoord (HWW)
Een hulpwerkwoord is het hulpje van het zelfstandig werkwoord. Er kan altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin staan, maar er mogen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan.
Voorbeeld 1
Mijn zus wil graag leren tuinieren.
Ik had gisteravond mijn huiswerk moeten maken.
Slide 28 - Diapositive
Hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord?
Soms zie je niet meteen of een werkwoord een zww of een hww is. Doe dan het volgende:
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Laat de persoonsvorm weg.
3. Maak een zin met de werkwoorden die over zijn.
4. Ga door tot je één werkwoord over hebt: dit is het zelfstandig werkwoord (zww).