herhaling heel H1

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

herhaling heel H1

titel en kopjes 

bijna elke tekst heeft een titel. meestal noemt de titel het onderwerp of geeft hij een aanwijzing over het onderwerp.

tussenkopjes vertellen je waar het tekstgedeelte over gaat.

hoe noem je een woord of korte zin die boven een tekst staat?

1. tussenkopje
2. titel
3. onderwerp

tussenkopjes vertellen je....

1. waarover het tekstgedeelte gaat
2. een samenvatting van de hele tekst

iedere tekst gaat ergens over, dat noem je ....

1. het onderwerp
2. de persoonsvorm
3. een gezegde

wat doe je als je verkennend leest?

1. lees titel en tussenkopjes
2. lees de eerste alinea
3. bekijk de plaatjes
4. alle antwoorden zijn juist

stel jezelf de vragen:

- wat is het onderwerp van de tekst?

- wat weet ik al over het onderwerp?

- wat voor tekst is het? bijv: een recept of krantenbericht

- wat is de bron en wie is de schrijver?

de bron van een tekst vind je ...

1. links boven aan de tekst
2. altijd onder aan de tekst
3. kan overal staan

samenstelling

tafel + tennis + tafel= tafeltennistafel

talent + jacht= talentenjacht (en erbij)

sport + tas= sporttas
dit is een voorbeeld van ...

1. een zinsdeel
2. een werkwoord
3. een samenstelling

zin en zinsdelen

zinnen kun je verdelen in zinsdelen

een zinsdeel bestaat uit één woord of een paar woorden die bij elkaar horen

elk zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen

ik | lees | dit boek

bij een samenstelling kan het voorkomen dat je letters moet toevoegen of weglaten

1. waar
2. niet waar

ik lees dit boek
Deze zin bestaat uit 3 zinsdelen.

1. niet waar
2. waar

een zinsdeel bestaat uit maar één woord

1. dat klopt
2. dat klopt niet, het kunnen meer woorden zijn die bij elkaar horen
3. het bestaat altijd uit 2 woorden

persoonsvorm

de pv geeft belangrijke informatie wat er in een zin gebeurt.

je ziet aan de pv of iets verledentijd of tegenwoordige tijd is.

je herkent de pv zo:

- het is bijna altijd één woord

-het is een vorm van het werkwoord

- hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans-dansen)

- hij staat in de TT of in de VT (dans-danste)

door de tijdproef uit te voeren, vind je de persoonsvorm
er spelen jongens-> er speelden jongens

1. waar
2. niet waar

onderwerp

het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet.

we zeggen ook wel: het is de hoofdrolspeler van de zin.

het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar want:

- ze staan meestal naast elkaar

-als de pv enkelvoud is, is het onderwerp ook enkelvoud

- als de pv meervoud is, is het onderwerp ook meervoud

leestekens 

aan het eind van een gewone zin gebruik je een punt

aan het eind van een vraagzin gebruik je en vraagteken

na een uitroep kun je een uitroepteken gebruiken 

onregelmatige ww

6 werkwoorden houden zich niet aan de regel: bij hij/zij/het komt geen stam+t. Deze woorden noemen we onregelmatige werkwoorden. 3 hiervan zijn:

hebben (heb, hebt, heeft, hebben)

zijn (ben, bent, is, zijn)

kunnen (kan, kunt/kan, kan, kunnen)