Klas 2AA Grammatica Blok 4 les 2

boek lezen 
timer
15:00
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

boek lezen 
timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Zelfstandig lezen (15 min)
  • Grammatica Blok 4 uitleg (15 min)
  • Zelfstandig aan het werk (20 min)
  • Afsluiting (5 min)

Slide 2 - Diapositive

Schrijf over en ontleed de volgende zin in je schrift.

Gerard heeft net voor zijn zoon een nieuwe fiets gekocht. 

Slide 3 - Diapositive

Bijvoeglijke bepaling


Zegt iets over het zelfstandig naamwoord in de zin


Het schattige meisje gaat naar ballet.

De jongen met de rode jas is een stoere jongen van 16.

Slide 4 - Diapositive

Bijstelling
De bijstelling is een stukje zin dat extra uitleg geeft over iets dat al genoemd is. Als je het weglaat, verandert de betekenis van de zin niet. Het staat tussen komma's.

Amsterdam, de hoofdstad van Nederland, is erg mooi.
Mijn mentor, een aardige man, is al vijf jaar verbonden aan de school.

Slide 5 - Diapositive

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel. Vul aan: geloven.... , twijfelen...., vertrouwen.....

Slide 6 - Question ouverte

Kun je zelf een werkwoord bedenken
waar een vast voorzetsel bij hoort?

Slide 7 - Carte mentale

herhaling voorzetselvoorwerp


Een voorzetselvoorwerp (vzv):

- begint met een voorzetsel (in, op, tijdens, na etc.)

- het voorzetsel kun je (bijna) niet)vervangen door een ander voorzetsel

- het voorzetsel hoort bij een vast werkwoord

- heeft vaak een figuurlijke betekenis


Slide 8 - Diapositive

Bijstelling of bijvoeglijke bepaling?
Fimke, lerares op het Dalton, is dol op lezen.
A
'lerares op het Dalton' is een bijvoeglijke bepaling
B
'lerares op het Dalton' is een bijstelling.

Slide 9 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Ik reken op zijn hulp.
A
Op zijn hulp = vzv
B
Op zijn hulp = bwb

Slide 10 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij fietsen door Voorburg.
A
door Voorburg = vzv
B
door Voorburg = bwb

Slide 11 - Quiz

Grammatica Blok 4 herhaling 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Naamwoordelijk gezegde
Een werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets doet. 
Hij speelt in de tuin . 
wwg = speelt 

Een naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is. 
De hockeycoach is streng. 
nwg = is streng

Slide 14 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen; 
1. Het werkwoordelijk deel
Alle werkwoorden in de zin + één van de 7 koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, dunken, heten, voorkomen.
De koppelwerkwoorden kunnen onthouden worden met de zin
BoB HaD ZoVeeL WaS
2. Het naamwoordelijk deel
Een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord wat iets zegt over het onderwerp. 

Slide 15 - Diapositive

Zo vind je het NWG
1.  Kijk of er een koppelwerkwoord in de zin staat. 
2. Zoek het onderwerp. 
3. Staat er een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk
     naamwoord in de zin wat iets zegt over het onderwerp? 

Slide 16 - Diapositive

Voorbeeld 
Sien wordt docent beeldende vorming. 
pv = wordt 
ond = Sien 
nwg = wordt docent beeldende vorming
lv =  x
mv = x 
bwb = x 
vv = x 

Slide 17 - Diapositive

Voorbeeld 
Nova wil later een beroemde pianiste worden. 
pv = wil 
ond = Nova
nwg = wil een beroemde pianiste worden. 
lv = x 
mv = x
bwb = x 
vv = x 

Slide 18 - Diapositive

Onthouden!
  • Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een 
     naamwoordelijk deel. 
  • Het werkwoordelijk deel bestaat uit alle werkwoorden, dus inclusief   
     koppelwerkwoord
  • Het naamwoordelijk deel is een bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig
     naamwoord of beide
  • Het naamwoordelijk deel zegt iets over het onderwerp

Slide 19 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat?
Grammatica Blok 4 : opdracht 5 t/m 7  blz. 171 en 172
Hoe?
Overleg fluisterend met buurman/buurvrouw. Docent loopt langs voor vragen.
Tijd
25 min (antwoorden worden besproken in de les).

Slide 20 - Diapositive