3H grammatica les 2

3 havo
Grammatica zinsdelen
hoofdstuk 1 en 2
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

3 havo
Grammatica zinsdelen
hoofdstuk 1 en 2

Slide 1 - Diapositive

Ontleed de volgende zin door woorden naar de goede zinsdelen te slepen. Er kunnen meerdere woorden bij één zinsdeel staan.

WWG: werkwoordelijk gezegde
OND: onderwerp
LV: lijdend voorwerp
MV: meewerkend voorwerp
BWB: bijwoordelijke bepaling
VZV: voorzetselvoorwerp
timer
1:30
WWG
OND
LV
MV
BWB
VZV
Over
het
algemeen
reageren
patiënten
met
die
ziekte
goed
op
dit
medicijn

Slide 2 - Question de remorquage

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde (NWG) bestaat uit twee delen:
  • het werkwoordelijk deel met alleen werkwoorden.
  • het naamwoordelijk deel (zegt iets over het onderwerp).

Bij het naamwoordelijk gezegde is iemand iets.
De mensen | zijn | aardig. (werkwoordelijk deel = zijn, naamwoordelijk deel = aardig, NWG= zijn aardig)

In een naamwoordelijk gezegde moet altijd een koppelwerkwoord zitten. Er zijn er negen: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen

Slide 3 - Diapositive

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp (LV) is datgene wat de werking van het wwg direct ondergaat.

  • wie / wat + gezegde+ onderwerp
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!
  • lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
  • In een zin met een nwg zit nooit een lijdend voorwerp

Slide 4 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (MV) is degene die iets ontvangt, verneemt of van wie iets wordt afgenomen.

  • begint vaak met het voorzetsel aan of voor 
  • meestal een levend wezen
  • aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 5 - Diapositive

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 6 - Quiz

Ik help hem.
Ik zie haar.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 7 - Question de remorquage

Het voorzetselvoorwerp

Het voorzetselvoorwerp (VZV) begint altijd met een voorzetsel.


  • is een combinatie van een  vast voorzetsel met een zelfstandig werkwoord of een naamwoordelijk gezegde.

Ben je boos over die opmerking
Hij wilde mij waarschuwen voor die oplichter.

Het voorzetselvoorwerp kan lijken op het lijdend voorwerp of de bijwoordelijke bepaling. Hoe kan je het verschil zien?
  • lijdend voorwerp kan niet met een voorzetsel beginnen.
  • voorzetselvoorwerp heeft een sterke band met het werkwoord, dat heeft de bijwoordelijke bepaling niet. Je kan het voorzetsel in een bijwoordelijke bepaling vervangen voor een ander voorzetsel, dat kan bij een voorzetselvoorwerp niet.

Slide 8 - Diapositive

Wat is het voorzetselvoorwerp in de zin?

De politie waarschuwde hem voor de laatste keer.

Slide 9 - Question ouverte

Bijwoordelijke bepaling



Een bijwoordelijke bepaling (BWB) geeft vaak antwoord op vragen als: hoe, waarom, wanneer, waarmee, waardoor.


  • Een bijwoordelijk bepaling is het zinsdeel dat overblijft in de zin. 
  • Er kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen in een zin voorkomen.


Slide 10 - Diapositive

 Bijvoeglijke bepaling
De bijvoeglijke bepaling (BVB) is geen zinsdeel, maar een deel van een ander zinsdeel.
  • De bijvoeglijke bepaling zegt iets over het zelfstandig naamwoord in een zinsdeel.
  •  De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
  • Er kunnen meer bijvoeglijke bepalingen per zelfstandig naamwoord zijn.

Slide 11 - Diapositive


De geiten op de omheinde plaats mekkerden de hele nacht. 

op de omheinde plaats is een..

A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 12 - Quiz

Deze klas heeft altijd erg veel plezier in het tekenlokaal.

in het tekenlokaal is..
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Quiz

Bijstelling
Een bijstelling is geen zinsdeel, maar onderdeel van een zinsdeel.
  • De bijstelling staat vrijwel altijd tussen 2 komma's
  • Een bijstelling noemt dezelfde zaak of persoon nog een keer.


De Maastoren, het hoogste gebouw van Nederland, staat in Rotterdam. 

Slide 14 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen

Een zin die bestaat uit meerdere persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. 

Een samengestelde zin kan bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen.


In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar. Er kan geen ander zinsdeel tussen staan.


Slide 15 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen
Bijzinnen zijn zinnen die niet 'los' kunnen voorkomen.
  • De pv staat meestal achteraan.
  • Tussen pv en ond kunnen wél zinsdelen staan.

De hond verstopte al zijn botten (hoofdzin), omdat hij (ond) ze nog niet wilde (pv) opeten (bijzin).

Slide 16 - Diapositive

Bijvoeglijke bijzin
Een bijvoeglijke bijzin geeft onmisbare of extra informatie over het woord dat ervoor staat. 
  • Het is zelf geen zinsdeel, maar onderdeel van een zinsdeel.
  • Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (die, dat).
  • Je kan een bijvoeglijke bijzin vervangen door een bijvoeglijk naamwoord


Slide 17 - Diapositive

Bijvoeglijke bijzin
De auto die van de parkeerplaats werd weggesleept, bleek gestolen te zijn.
  • bvbzin: die van de parkeerplaats werd weggesleep
  • De weggesleepte auto bleek gestolen te zijn.
Het feest dat ik had gepland voor Koningsdag, gaat niet door.
  • bvbzin: dat ik had gepland voor Koningsdag
  • Het geplande feest gaat niet door.


Slide 18 - Diapositive




Mijn broer die in 4vwo zit, heeft vorig jaar een maand in Zweden gestudeerd.
A
Deze zin heeft een bijvoeglijke bijzin.
B
Deze zin heeft geen bijvoeglijke bijzin.

Slide 19 - Quiz




De bacteriën die de universiteit in Zweden heeft onderzocht,
kunnen vetcellen opeten.
A
Deze zin heeft een bijvoeglijke bijzin.
B
Deze zin heeft geen bijvoeglijke bijzin.

Slide 20 - Quiz