H4.3 Massa

§4.3 Massa 
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

§4.3 Massa 

Slide 1 - Diapositive

Vandaag...
- Herhalen
- §4.3 Massa
    - Leerdoelen
    - Uitleg
    - Opdrachten maken


Slide 2 - Diapositive

beheers je al: §4.2 Reactiesnelheid

Slide 3 - Diapositive

Wat is reactiesnelheid?
A
De snelheid waarmee beginstoffen verdwijnen
B
De snelheid waarmee reactieproducten ontstaan
C
De snelheid waarmee beginstoffen verdwijnen en reactieproducten ontstaan
D
De snelheid waarmee beginstoffen ontstaan en reactieproducten verdwijnen

Slide 4 - Quiz

Hoe groter de reactiesnelheid ...
A
...hoe langer de reactietijd.
B
...hoe korter de reactietijd.

Slide 5 - Quiz

Wat heeft geen invloed op de reactiesnelheid
A
Concentratie
B
Doorlooptijd van de reactie
C
Temperatuur
D
Soort stof

Slide 6 - Quiz

De reactiesnelheid is hoger bij
A
Hoge temperatuur
B
Lage temperatuur

Slide 7 - Quiz

De reactiesnelheid is hoger bij
A
Hoge concentratie
B
Lage concentratie

Slide 8 - Quiz

De reactiesnelheid is lager bij
A
een fijnere verdelingsgraad
B
een minder fijne verdelingsgraad
C
de verdelingsgraad is niet van invloed

Slide 9 - Quiz

Wat doet een katalysator?
A
Reactiesnelheid verhogen
B
Reactie opwarmen
C
Reactie afkoelen
D
Activeringsenergie verlagen

Slide 10 - Quiz

§4.3 Massa
- Leerdoelen
- Uitleg
- Opdrachten maken

Slide 11 - Diapositive

Leerdoelen §4.3 massa
Aan het eind van §4.3 kun je...
- op microniveau uitleggen waarom de wet van massabehoud altijd geldt
- de molverhoudingen gebruiken om massaberekeningen uit te voeren aan reacties
- uitleggen wat de begrip overmaat inhoudt

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

De wet van behoud van massa
macroniveau

Slide 14 - Diapositive

De wet van behoud van massa
Bij de verbranding van 10,0 g fosfor ontstaat 17,8 g difosforpentaoxide. Bereken hoeveel gram zuurstof nodig is bij deze verbranding.

Slide 15 - Diapositive

De wet van behoud van massa
Bij de verbranding van 10,0 g fosfor ontstaat 17,8 g difosforpentaoxide. Bereken hoeveel gram zuurstof nodig is bij deze verbranding.

fosfor + zuurstof --> difosforpentaoxide
10 g     +       ? g      -->   17,8 g
17,8 g - 10 g = 7,8 g zuurstof nodig

Slide 16 - Diapositive

De wet van behoud van massa
Bij een chemische reactie gaan geen atomen verloren (kloppend maken).

4 Al (s) + 3 O2 (g) --> 2 Al2O3 (s)
2 H2O (l) --> 2 H2 (g) + O2 (g)
microniveau

Slide 17 - Diapositive

De molverhouding
Bij een chemische reactie is er sprake van een vaste verhouding waarin stoffen met elkaar reageren en ontstaan. Deze verhouding is kun je afleiden uit de coëfficiënten in de kloppende reactievergelijking.

4 Al (s) + 3 O2 (g) --> 2 Al2O3 (s)                       |                     4 : 3 : 2 
2 H2O (l) --> 2 H2 (g) + 1 O2 (g)                          |                      2 : 2 : 1

Slide 18 - Diapositive

De molverhouding
Oefenen:
1. Bij de verbranding van fosfor ontstaat difosforpentaoxide. Geef de molverhouding voor deze reactievergelijking.

2. Bij de verbranding van methaan ontstaan koolstofdioxide en water. Geef de molverhouding voor deze reactievergelijking.

Slide 19 - Diapositive

De molverhouding
Oefenen:
1. Bij de verbranding van fosfor ontstaat difosforpentaoxide. Geef de molverhouding voor deze reactievergelijking. P : O2 : P2O5    4 : 5 : 2

2. Bij de verbranding van methaan ontstaan koolstofdioxide en water. Geef de molverhouding voor deze reactievergelijking. 
CH4 : O2 : H2O : CO2    1 : 2 : 2 : 1

Slide 20 - Diapositive

Rekenen aan reacties
Vijf stappen:
1. Geef de reactievergelijking
2. Gegeven omrekenen naar mol (m : M = n)
3. Gebruik de molverhouding om de aantal mol van gevraagde te rekenen
4. Reken de mol van de gevraagde om naar massa (n x M = m)
5. Rond je antwoord af op het goed aantal significante cijfers

Slide 21 - Diapositive

Rekenen aan reacties
Bereken hoeveel gram zuurstof nodig is bij de verbranding van 10,0 g methaan. Gebruik vier significante cijfers bij de tussen antwoorden en drie significante cijfers bij het eind antwoord. 

Slide 22 - Diapositive

Huiswerk voor de volgende keer
§4.3 maken 1ab, 2, 3, 5 en 6ab

Slide 23 - Diapositive