Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Rekenen Hoofdstuk 5.4
Vergelijken met verhoudingstabellen
Slide 1 - Diapositive
Instructie
Wie? Iedereen, behalve Elise, Esther en Ties.
Slide 2 - Diapositive
Lesdoelen vorige week
Je leert rekenen in een verhoudingstabel via 1 of een ander handig getal.
Je leert samengestelde eenheden omrekenen.
Slide 3 - Diapositive
Lesdoelen 5.4
Je leert prijzen of hoeveelheden vergelijken met behulp van een verhoudingstabel.
Slide 4 - Diapositive
Wat is in verhouding goedkoper?
30 enveloppen voor € 2,45 of 20 enveloppen voor € 1,69?
Maak gebruik van 2 verhoudingstabellen.
30
10
2,45
?
20
10
1,69
?
Slide 5 - Diapositive
Wat is in verhouding goedkoper?
30 enveloppen voor € 2,45 of 20 enveloppen voor € 1,69?
30 enveloppen voor € 2,45 zijn in verhouding het goedkoopst.
Slide 6 - Diapositive
Bij de slager kost 200 gram biefstuk € 2,65.
In de supermarkt kost 120 gram biefstuk € 1,45.
Waar is de biefstuk in verhouding het goedkoopst?
Maak gebruik van verhoudingstabellen!
200
2,65
?
120
1,45
?
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Vergelijken in één tabel
Je kunt in één tabel de prijs voor een hoeveelheid via het getal 1 of via een ander handig getal doorrekenen naar de prijs voor een andere hoeveelheid.
Slide 9 - Diapositive
De kaasboer verkoopt kaas van € 8,50 per 1000 gram.
Later zie je in de supermarkt dat een stuk kaas van 400 gram € 3,49 kost. Waar ben je in verhouding het goedkoopst uit?
Reken uit met één verhoudingstabel!
Denk aan de les van vorige week! Rekenen via 1 of en ander handig getal!
kaas in gr
1000
400
prijs in €
8,50
???
Slide 10 - Diapositive
De kaasboer verkoopt kaas van € 8,50 per 1000 gram.
Later zie je in de supermarkt dat een stuk kaas van 400 gram € 3,49 kost. Waar ben je in verhouding het goedkoopst uit?
Bij de kaasboer kost 400 gram € 3,40.
Je bent daar in verhouding het goedkoopst uit.
kaas in gr
1000
1
400
prijs in €
8,50
0,0085
3,40
Slide 11 - Diapositive
Keuze
* Zelfstandig aan de slag met paragraaf 5.4 (en afmaken 5.1-5.3)