reporteros 2 unidad 3

reporteros 2 unidad 3
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

reporteros 2 unidad 3

Slide 1 - Diapositive

TB pp. 40 & 41 En marcha

1. Schrijf in je schrift in het Spaans op wat je weet van Tenerife, beschrijf de foto.

2. Lees de apps
a. waar is Dácil geweest deze zomer?
b. wie heeft er niet gewindsurfd?
c. Wat heeft haar broer gedaan?

3. Kijk de video 
a Waar bevinden zich de Canarische eilanden?
b. Hoe is het klimaat en de temperatuur?
c. Wat moet je bezoeken in Tenerife?

Slide 2 - Diapositive

1. Vemos la foto de Playa Jardín en Puerto de la Cruz. En el primer plano, vemos palmeras y en el último
plano, edificios. En el segundo plano, la playa tieneuna particularidad: la arena es negra
2. a. Dácil ha ido a Fuerteventura.
b. El hermano de Dácil no ha hecho windsurf porque no le gusta nada el agua.
c. El hermano de Dácil ha leído mucho y lo ha pasado muy bien


a. Se sitúan frente a la costa noroeste de África y a
una distancia de 1400km del continente europeo.
b. El clima es subtropical. Las temperaturas oscilan entre 18 y 24 ºC.
c. Recomiendan visitar en Tenerife: el auditorio, los jardines de Santa Cruz, las montañas del norte, las playas y el Parque Nacional del Teide.

Slide 3 - Diapositive

TB 1, p. 42
Lees de blog.
a. Wat heeft Nani gedaan?
b. Waarom zegt ze dat ze de hemel heeft aangeraakt?
c. Denk je dat het makkelijk of moeilijk voor haar was?

TB 2, p. 42
Zet de dikgedrukte werkwoorden in dit schema.
TB 3, p. 42
Vul aan met deze werkwoorden.

TB 4, p. 42
Wat heb jij gedaan?
a. Dit weekend
b. deze ochtend
c. deze dagen
d. deze vakantie

Slide 4 - Diapositive

TB 1, p. 42
a. Nani ha pisado el cráter del Teide.
b. Ha tocado el cielo porque el Teide es muy alto / mide 3 718 metros de altura.
c. Ha sido fácil porque ha realizado la subida sin
problemas.
TB 2, p. 42



Slide 5 - Diapositive

TB 3, p. 42


TB 4, p. 42

a. Este fin de semana he ido al cine.
b. Esta mañana he estudiado mucho
porque tengo un examen.
c. Estos días he hecho deporte en el parque con mis amigos.
d. Estas vacaciones he ido a La Gomera.




Slide 6 - Diapositive

TB 5, 43
a. waar is Antonio geweest? Wat heeft hij bezocht?
b. Welke transportmiddelen heeft hij gebruikt?


TB 6, p. 43

Beeld je in dat je Antonio bent, en schrijf een postkaart aan je "abuelo/a" waarin je vertelt wat je allemaal hebt gedaan.

Het eerste stukje staat er al, vul aan met twee dingen die hij heeft bezocht. En je brief sluit af.

Slide 7 - Diapositive

TB 5, p. 43

a. Ha ido a la Gomera. Ha visitado el museo arquelógico y la reserva de la biosfera.
b. Ha ido en avión, en teleférico, en barco y en coche.
TB 6, p. 43

Querida abuela:
Hoy he ido a la Gomera. Ha sido muy divertido porque he visitado el museo arqueológico y la reserva de la biosfera. 
Un abrazo, Antonio.

Slide 8 - Diapositive

Gebruik TB p. 48 voor uitleg Perfecto.

WB 1, p. 46
WB 2, p. 46
WB 3, p. 47
WB 4, p. 47
WB 5, p. 48
WB 6, p. 48


WB 7, p. 48
WB 8, p. 49
WB 9, p. 49
WB 11, p. 50
WB 12, p. 50
WB 13, p. 50
WB 15, p. 51

timer
10:00

Slide 9 - Diapositive

Wat kan ik na unidad 3 lección 1?
> Ik kan vertellen wat ik dit weekend, deze ochtend, deze vakantie etc. heb gedaan.
- ik kan het hulpwerkwoord haber vervoegen
- ik weet hoe je een voltooid deelwoord maakt
- ik weet welke voltooid deelwoorden onregelmatig zijn.
- ik ken een aantal vervoersmiddelen

Slide 10 - Diapositive

Maak deze check in je schrift:
- Schrijf de zes vormen van "haber" op.
- Maak nu het voltooid deelwoord van de regelmatige werkwoorden "celebrar", "comer" "dormir"
- Geef het voltooid deelwoord van "ver, ser, poner, hacer, decir, escribir"

Slide 11 - Diapositive

En op de toets?
1. ¿Juan y tú __________  bien?  slapen (=dormir)
2. ¿De verdad __________ (tú) un poema? schrijven (=escribir)
3. Esta semana _________ (nosotros) fietsen (=montar en bici)
4. Todavía no ________ (yo) Vaiana 2. zien (ver)
5. Mis hijos  ______ mucho. eten (= comer)
6. Mi profe __________ durante las vacaciones. tennissen (=jugar al tenis)

Slide 12 - Diapositive

En op de toets?
> Beschrijf wat je dit weekend hebt gedaan in 15 woorden:
Este fin de semana he ido a una fiesta con mis vecinos, he celebrado San Nicolás con mi familia.  

> Plaatjes van vervoersmiddelen + wanneer gebruikt? (No) he ido en barco esta semana. 

Slide 13 - Diapositive

Lección 2, p. 44
- vertellen of je activiteiten leuk, saai of eng vindt.
- praten over het weer.
- hoe kun je naar iets verwijzen met een kort woordje.
Ik heb de kadootjes gekocht >
Ik heb ze gekocht.

TB 1, p. 44
a: Bekijk de kaart bovenaan pagina 41. Op welke eilanden kun je deze activiteiten doen?
b. Welke activiteiten lijken je leuk, en welke saai:
Me parece divertido ..... = Ik vind leuk
Me parece aburrido ..... = ik vind saai

Slide 14 - Diapositive

Respuestas
a. Puedo hacer estas actividades en Tenerife, La Gomera, El Hierro y Gran Canaria.
b: Me parece divertido ir de compras en Gran Canaria o hacer senderismo en el Hierro.
Me parece aburrido: navegar en kayak en Tenerife o ver ballenas de cerca.

Slide 15 - Diapositive

TB 2, p. 44
Vul de zinnen aan met een activiteit

lo paso bien si/ me divierto si .... *
me aburro si ....*
me da(n) miedo ... (zie uitleg hiernaast!)

* hier het werkwoord vervoegen in de tegenwoordige tijd!




I

Uitleg:
Me da miedo la oscuridad = ik ben bang voor het donker.
Me da miedo ir en avión =
Ik ben bang om te vliegen.

Me dan miedo los insectos. = 
Ik ben bang voor insecten.

Wat valt je op? Me da(n) werkt hetzelfde als .......?

Slide 16 - Diapositive

Samen in het werkboek:

WB 2, p. 52 
WB 3, p. 52 



Zelfstandig: 

WB 1, p. 52
WB 11, p. 55
Hacer puenting = bungeejumpen
vértigo = hoogtevrees
bucear = duiken

woorden lección 1 unidad 3 > studygo

fragment

Slide 17 - Diapositive

praten over ervaringen:
gewoon vervoegen:

pasarlo bien: lo paso bien/ lo pasa bien (het leuk hebben)

aburrirse = me aburro/ se aburre
(zich vervelen) 

divertirse: me divierto/ se divierte
(zich vermaken)

vervoegen als gustar:
dar miedo (bang maken)
dar pereza (geen zin hebben in)
dar vergüenza (zich schamen)
dar asco (walgen)
apetecer/ encantar

me/te/le/nos/os/les + da(n) ....
me/te/le/mos/os/les + apetece(n)
me/te/le/nos/os/les + encanta(n)




Check Blok B TB p. 49

Slide 18 - Diapositive

Reageer met de zinnen uit de vorige slide, zes verschillende zinnen!

Slide 19 - Diapositive


Oefenen met reageren (dar miedo etc.)

WB 10, p. 55
WB 12, p. 55
WB 13, p. 55
WB 17, p. 57
Let op: dit moet in de verleden tijd!
Dus:
lo ha pasado bien

Slide 20 - Diapositive

TB 3, p. 44
Verwijzen:
>Ken je het eiland?
< Ja, ik ken het.












se ha divertido




mnl. ev
lo
vrl. ev
la
mnl. mv
los
vrl. mv
las
WB 4, p. 53
WB 9, p. 54
WB 14, p. 56
WB 15, p. 56
fragment 2
fragment 1
fragment 3
fragment 4
WB 10, p. 55
WB 12, p. 55
WB 13, p. 55
WB 17, p. 57

Slide 21 - Diapositive

TB 4, p. 45
Beschrijf het weer per dag.
Voorbeeld: 
El lunes hace viento y la temperatura es de 23 grados.
TB 5, p. 45
quedar con amigos para ir a dar una vuelta = lunes, martes, jueves, viernes y sábado
 

TB 6, p. 45:
Verzin of check wat het weer komende vier dagen gaat doen in jullie stad van de vlog en presenteer het. 
Preparación a la evaluación 1 t/m 3 p. 65

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive