3.7 taalverrijking kader+

Wat moet je kunnen en kennen voor de toets?
Je leert:
- het verschil tussen mij / me   en mijn / m'n
- het verschil tussen jou, jouw en jij
- vergelijkingen te maken met "als" en " dan"

Ook leer je 
- wat een palindroom is
- moeilijke schoolboekwoorden
- moeilijke woorden uit dit hoofdstuk
- verschillende spreekwoorden en uitdrukkingen
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Wat moet je kunnen en kennen voor de toets?
Je leert:
- het verschil tussen mij / me   en mijn / m'n
- het verschil tussen jou, jouw en jij
- vergelijkingen te maken met "als" en " dan"

Ook leer je 
- wat een palindroom is
- moeilijke schoolboekwoorden
- moeilijke woorden uit dit hoofdstuk
- verschillende spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 1 - Diapositive

Het verschil tussen mij/ me en mijn / m'n
Er worden vaak fouten gemaakt met de woorden ‘mij’/‘me’ en ‘mijn’/‘m’n’. Dit komt vooral voor in tekstjes die snel worden geschreven, zoals e-mails en sms’jes.

Je schrijft ‘mij’ en ‘me’ als het om een persoon gaat.

Je schrijft ‘mijn’ en ‘m’n’ als het om een bezit gaat.

Sleep op de volgende pagina de juiste zin naar het juiste hokje toe.

Slide 2 - Diapositive

Mij
Mijn
Dat is ... schrift.
Wil jij dat aan... geven?
Mij, mij, mij, die pop is van .....
.... hond is de liefste van de hele wereld.

Slide 3 - Question de remorquage

Jou of jouw of jij
Je gebruikt jou als het om een persoon gaat.

Je schrijft jouw als er een persoon of een ding achter staat. Dan gaat het dus om bezit.

Bij een vergelijking schrijf je jij. Je kunt er dan een werkwoord achter zetten.

Sleep op de volgende pagina de juiste zin naar het juiste hokje toe.

Slide 4 - Diapositive

jou
jouw
jij
Dit etui is van ..
Hoe gaat het met ..?
Is dat .... vriend?
Dit is ... tas.
Hij is sportiever dan ....
Ik was sterker dan ....

Slide 5 - Question de remorquage

Als of dan
Als iets even groot is, gebruik je "als".


Als iets groter of kleiner is, gebruik je "dan".

Achter ‘als’ en ‘dan’ schrijf je ‘ik’, ‘jij’, ‘hij’, ‘zij’, ‘wij’ of ‘jullie’.

Slide 6 - Diapositive

ALS
DAN
.Senna is groter ... Yael.
Yael kan even goed hockeyen ... Senna.
 Yael rent sneller
...  Senna.
Yael heeft een veel leukere zus
... Senna.
Senna is even grappig
.. Yael.

Slide 7 - Question de remorquage

Palindroom
Wat is een palindroom? Een palindroom is een woord of tekst dat als je dat van voor naar en van achter naar voor leest precies hetzelfde is. Een simpel voorbeeld is het woord 'kok' of 'lepel.

Slide 8 - Diapositive

Welk palindroom kun je invullen op de puntjes?

b Morgen k... ik erwtensoep.

Slide 9 - Question ouverte

Welk palindroom kun je invullen op de puntjes?

a. Hij k... haar strak aan.

Slide 10 - Question ouverte

Welk palindroom kun je invullen op de puntjes?

g Hij is erg in zijn s... met zijn nieuwe scooter.

Slide 11 - Question ouverte

Welk palindroom kun je invullen op de puntjes?

c Weet je nog wat je d... op 8 februari?

Slide 12 - Question ouverte

Welk palindroom kun je invullen op de puntjes?

c Weet je nog wat je d... op 8 februari?

Slide 13 - Question ouverte

Welk palindroom kun je invullen op de puntjes?

c Weet je nog wat je d... op 8 februari?

Slide 14 - Question ouverte

Welk palindroom kun je invullen op de puntjes?

c Weet je nog wat je d... op 8 februari?

Slide 15 - Question ouverte

Oefenen met de woordenlijst
Klik op de volgende pagina op de link en ga oefenen met de woordjes.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Lien