Les Nederlands 3.4 Bijvoeglijke naamwoord Niveau 2

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

bijvoeglijk naamwoorden

Nederlands 

les 3.4

mensen, dieren, dingen, planten, namen en begrippen zijn:

1. zelfstandig naamwoorden
2. bijvoeglijk naamwoorden
3. werkwoorden
4. voorzetsels

Lopen, nakijken, gapen, skateboarden en invullen zijn voorbeelden van

1. Bijvoeglijk naamwoorden
2. voorzetsels
3. zelfstandige naamwoorden
4. werkwoorden

mooie, gezellige, rode, groot

zijn voorbeelden van

1. zelfstandig naamwoorden
2. bijvoeglijk naamwoorden
3. werkwoorden
4. voorzetsels

Bijvoeglijk naamwoorden

De mooie jas.

Het lelijke schilderij.

De rode fiets.

De zilveren ketting.

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden:

De slimme leerling haalde een goed cijfer.

1. 0
2. 1
3. 2
4. 3

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

• Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt van welke stof het zelfstandig naamwoord is gemaakt. 
  
• Vuistregel: de uitgang eindigt altijd op -en.
• goud + en /               zilver + en/  koper + en
• hout + en/                 wol + len

• riet + en

Welke bijvoeglijk naamwoorden kunnen we hier neer zetten?

stoel

Uitzondering

De uitzonderingen zijn moderne stoffen:

• plastic
• nylon
• polyester
• aluminium 

Opdracht: challenge

Kijk het volgende filmpje. Schrijf alle bijvoeglijk naamwoorden op die je hoort en ziet. Wie heeft de meeste gevonden?

Bij de uitleg:

zilveren

eiken

leren

aluminium

plastic

nylon

In de challenge:

stoffen

plastic ( en roze)

nylon

kartonnen

papieren

glazen

houten

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Als een voltooid deelwoord eindigt op -d of -t, zet je er een -e achter en schrijf je het zo kort mogelijk.

De trui is gekocht - de gekochte trui

De bloem is gezeefd - de gezeefde bloem

De weg is verbreed - de verbrede weg

Let op als er -dd of -tt nodig is voor de uitspraak:

De plant is verpot - de verpotte plant  

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Als een voltooid deelwoord eindigt op -en, schrijf je het als bijvoeglijk naamwoord precies hetzelfde.

Het ei is gevallen - het gevallen ei

De race is gelopen - de gelopen race

De ... (openen) mail

Het ... (redden) kind

De ... (vallen) jongen

Aan het werk

 Nu Nederlands online:

• Spelling en Grammatica 4.4 bijvoeglijk naamwoord. 
• oefentoets Hoofdstuk 4
• weekopgaven beter spellen
• afmaken opdrachten van les 3.1-3.3