Aantrekkelijk formuleren H1 en spelling Leestekens en interpunctie
A2b
Welkom
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
A2b
Welkom
Slide 1 - Diapositive
lezen
timer
13:00
Slide 2 - Diapositive
Programma vandaag
Aantrekkelijk formuleren: variatie in woordengebruik
Spelling: Leestekens
Slide 3 - Diapositive
Leerdoel
Aan het eind van de les: - Weet je hoe je kunt variëren met woorden in zinnen. - Kun je leestekens correct gebruiken.
Slide 4 - Diapositive
Huiswerk
- Lees de theorie op pag. 32 (groene blok) en maak opdracht 1 en 2
- Lees de theorie op pag. 34 (groene blok) en maak opdracht 1, 2 en 3
Noteer je vragen over de stof
Slide 5 - Diapositive
Formuleren:
Variatie in woordgebruik
Slide 6 - Diapositive
Wat valt je op?
Elk jaar gaan we op vakantie. Die vakantie brengen we vaak door in Spanje. Vakanties met vrienden vind ik nog leuker dan vakanties met familie.
Slide 7 - Diapositive
Wat valt je op?
Elk jaar gaan we opvakantie. Vaak brengen we die door in Spanje / Vaak reizen we naar Spanje. Weggaan / Een trip met vrienden vind ik nog leuker dan met (-) familie.
Slide 8 - Diapositive
Voorkom herhalingen!
gebruik synoniemen
inspiratie? www.synoniemen.net
gebruik verwijswoorden (die, zij, daar)
laat het woord gewoon weg
Slide 9 - Diapositive
Schrijf zo veel mogelijk synoniemen op van de volgende woorden!
eten
weg
timer
1:00
Slide 10 - Diapositive
Aan de slag
Opdracht 1, 2 en 4 pag. 32/ 33 Formuleren Hst 1
Slide 11 - Diapositive
Spelling P2: leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.
Slide 12 - Diapositive
Het belang van leestekens!
Slide 13 - Diapositive
Leestekens
Slide 14 - Diapositive
Wat is juist? Let op de leestekens
A
Betty wil jij de was ophangen?
B
Betty, wil jij de was ophangen?
C
Betty wil jij, de was ophangen?
D
Betty, wil jij, de was ophangen?
Slide 15 - Quiz
Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
Slide 16 - Quiz
voorbeelden van leestekens zijn:
A
dikgedrukte letters
B
schuingedrukte letters
C
titels van teksten
D
komma, hoofdletter, uitroepteken, punt
Slide 17 - Quiz
Leestekens
Slide 18 - Diapositive
Samenvattend: leestekens
Slide 19 - Diapositive
Leerdoel gehaald?
Aan het eind van de les weet je hoe je kunt variëren met woorden en zinnen.