Taalquiz thema 6
1 / 10
La durée de la leçon est: 20 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Persoonlijk
voornaamwoord
voornaamwoord
Slide 2 - Carte mentale
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
De groenteboer gaf de komkommer aan zijn klant.
De groenteboer gaf de komkommer aan zijn klant.
A
de groenteboer
B
de komkommer
C
aan zijn klant
D
zijn klant
Slide 3 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Jullie schonken het zilveren bestek aan Maria.
Jullie schonken het zilveren bestek aan Maria.
A
schonken
B
het zilveren bestek
C
jullie
D
aan Maria
Slide 4 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Oma schonk hem haar tuinmeubelen.
Oma schonk hem haar tuinmeubelen.
A
hem
B
oma
C
haar
D
tuinmeubelen
Slide 5 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Toen hebben wij het pakket voor Willem uitgepakt.
Toen hebben wij het pakket voor Willem uitgepakt.
A
hebben
B
het pakket voor Willem
C
voor Willem
D
wij
Slide 6 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Wat hebben wij die arme mensen gegeven?
Wat hebben wij die arme mensen gegeven?
Slide 7 - Question ouverte
Welk(e) woord(en) is dubbelzinnig?
De gevangene luisterde geboeid naar de rechter.
De gevangene luisterde geboeid naar de rechter.
Slide 8 - Question ouverte
Welk woord is dubbelzinnig?
Schrijf de 2 betekenissen op.
Geef dat watje eens wat water!
Schrijf de 2 betekenissen op.
Geef dat watje eens wat water!
Slide 9 - Question ouverte
Welk woord is dubbelzinnig?
Schrijf de 2 betekenissen op.
Geef mij eens een schop.
Schrijf de 2 betekenissen op.
Geef mij eens een schop.
