(G1) les 16 - grammatica zinsontleding

Nederlands 2e uur (klas g1c)
Grammatica: zinsontleding
Zet je camera aan en laat je microfoon uit.
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nederlands 2e uur (klas g1c)
Grammatica: zinsontleding
Zet je camera aan en laat je microfoon uit.

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • Lesdoelen
  • Terugblik
  • Voorkennis
  • Theorie
  • Opdrachten
  • Reflectie

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je kunt de volgende woordsoorten benoemen bij een zin: lw, bn, zn, aanw.vn, vra.vn, bez.vn, pers.vn.
  • Je kunt een zin ontleden t/m het meewerkend voorwerp. 

Slide 3 - Diapositive

Terugblik: huiswerk (schakel 57)
6. De  eenden   zochten   weer   voedsel   in  het  water.
 

8. Dat   wisten   de  eenden.


10. Opnieuw   hadden   ze   hun  vijand   teleurgesteld.

Slide 4 - Diapositive

Terugblik: huiswerk (schakel 57)
14. Met  hun  vleugels   wierpen   ze   steeds   waterdruppels

in  de  lucht.

18. Voor  de  derde  maal   hadden   de  slimme  eenden

hun  leven   gered.

Slide 5 - Diapositive

lw
bn
zn
pers.vn
vra.vn
aanw.vn
bez.vn
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord

  • lidwoord
  • bijvoeglijk naamwoord 
  • zelfstandig naamwoord
  • persoonlijk voornaamwoord
  • vragend voornaamwoord
  • aanwijzend voornaamwoord
  • bezittelijk voornaamwoord
lw
bn
zn
pers.vn
vra.vn
aanw.vn
bez.vn
Voorkennis: woordsoorten

Slide 6 - Diapositive

Theorie: Meewerkend voorwerp
In sommige zinnen komt een meewerkend voorwerp (mv) voor. 
  • Het mv geeft aan voor wie iets bestemd is. 
  • Het komt vaak voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met 'vertellen' of met 'geven'.

  • (Heb) (jij) al je cd's aan die muziekverzamelaar {verkocht?}

Slide 7 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Je kunt een mv herkennen aan de woorden aan/voor.
  • (Ik) (geef) een cadeautje aan mijn moeder. 
  • (Zij) (bakte) voor haar oma een lekkere taart.

  • Let op! Een mv kan beginnen met aan/voor, maar dat hoeft niet. Als het er niet mee begint, kun je het er wel voor zetten. Als het er wel staat, moet je het kunnen weglaten.

Slide 8 - Diapositive

Stappenplan
  1. Zoek eerst persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijke rest en lijdend voorwerp.
  2. Stel de vraag: aan/voor wie + gezegde + ow + lv?
  3. Controleer of je aan (/voor) kunt weglaten of toevoegen. 

  • Nadia   mocht   de  koningin   een  boeket   aanbieden.

Slide 9 - Diapositive

Wil jij alle feestgangers een glaasje cola inschenken?

Wat is het mv?
A
jij
B
alle feestgangers
C
een glaasje cola
D
inschenken

Slide 10 - Quiz

Mijn oom heeft deze shirts van Nike voor mij meegebracht.

Wat is het mv?

Slide 11 - Question ouverte

Opdrachten

Maak schakel 60 t/m 63 (voor volgende week donderdag).

Slide 12 - Diapositive

Reflectie
  • Je kunt de volgende woordsoorten benoemen bij een zin: lw, bn, zn, aanw.vn, vra.vn, bez.vn, pers.vn.
  • Je kunt een zin ontleden t/m het meewerkend voorwerp. 

Slide 13 - Diapositive