wk: 17 jan. - les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

Nederlands

Pak je leesboek erbij!

Je gaat 10 minuten lezen.

Vandaag

1. Lezen

2. Oefenen

3. Vragen

Hoofdstuk 1

• Zinnen in zinsdelen verdelen (blz. 28)
  
• Samengestelde zinnen (blz. 30)
  
• Persoonsvorm tt en vt (blz. 32)

Hoofdstuk 2

• Woordsoorten (blz. 54)
• Samengestelde zinnen maken (blz. 56)
• Hoofdletters en leestekens (blz. 58)

Persoonsvorm en zinsdelen

Vanavond schilder ik alle muren in het huis.

Persoonsvorm en zinsdelen

Vorig jaar zijn er prachtige schilderijen verkocht aan Duitsland.

Wat is het onderwerp?

Vanavond schilder ik mijn portret helemaal af.

Wat is het onderwerp?

Op een mooie zomerdag gingen Julia en Anna naar het strand.

Werkwoordelijk gezegde

Op een mooie zomerdag gingen Julia en Anna naar het strand.

Werkwoordelijk gezegde

Gister heb ik mijn fiets verkocht aan de buurman.

Lijdend voorwerp

Morgen geef ik Anna het mooie boek.

Persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp en  werkwoordelijk gezegde.

Gister zou ik mijn fiets verkocht kunnen hebben aan de buurman.

Bijvoeglijke naamwoorden

Gister zijn er prachtige schilderijen verkocht aan Duitsland.

Het mooie boek werd door het Nederlandse volk uitgekozen.

Heb jij dat linnen shirtje nog?

Maak van 1 zin 2 mededelingen

Ik blijf binnen, omdat het heel erg koud is. 

Ik ga morgen naar Spanje, want ik heb vakantie

Nu andersom

ik ga naar bed + ik ben moe

Susanne heeft honger + Susanne gaat eten

Twee persoonsvormen en een voegwoord

Ik blijf binnen, omdat het heel erg koud is. 

Ik ga morgen naar Spanje, want ik heb vakantie

Hoofdletters en leestekens

mevrouw van der linde geeft morgen haar laatste les duits

als het morgen mooi weer is kunnen we naar het strand

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?

Vanavond schilder ik mijn portret helemaal af.

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?

Op een mooie zomerdag gingen Julia en Anna naar het strand.

Wat zijn de lidwoorden?

Op een mooie zomerdag gingen Julia en Anna naar het strand.

Wat is het voorzetsel?

Op een mooie zomerdag gingen Julia en Anna naar het strand.

Hele werkwoord

1. ik eet
2. ik leg
3. jij tekent
4.  hij geeft op

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

 1 Ik erbij of jij erachter: alleen de ik-vorm

 2 Anders in het enkelvoud: ik-vorm + -t

3 In het meervoud: het hele werkwoord

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

1. Tekenen
2. worden
3. gaan

Persoonsvorm verleden tijd

1. Tekenen
2. Verhuizen
3. Branden

Vragen?