Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Je rookt elke dag. Je vindt het moeilijk om te stoppen omdat je dan niet meer samen met je vrienden gezellig buiten kunt staan. Op welke manier ben je dan afhankelijk van een genotmiddel?
A
Lichamelijk afhankelijk
B
Geestelijk afhankelijk
C
Sociaal afhankelijk
Slide 2 - Quiz
Lichamelijk afhankelijk
Geestelijk afhankelijk
Sociaal afhankelijk
Afkicken
Geïrriteerd
Er veel aan denken
Hoofdpijn
Trillen
Bij bepaalde situaties
Boos
Vrienden
Moeilijk
Trillen
Slide 3 - Question de remorquage
Wat voor effect heeft alcohol op je hersenen?
A
Verdovend
B
Stimulerend
C
Bewustzijn veranderend
Slide 4 - Quiz
Hoeveel % meisjes van 14 jaar heeft alcohol gedronken?
A
10
B
20
C
30
D
40
Slide 5 - Quiz
Nicotine
Koolmono-oxide
Teer
Rokershoest
Verslavende stof
Hecht aan hemoglobine
Minder zuurstof vervoer
Kleeft aan longen
Zwart
Slide 6 - Question de remorquage
Welke stof in een sigaret zorgt ervoor dat je conditie omlaag gaat, omdat er minder zuurstof vervoerd wordt door je rode bloedcellen?
A
Nicotine
B
Koolstofmonoxide
C
Teer
D
COPD
Slide 7 - Quiz
Welke stof in sigaretten vergroot de kans op longkanker?
A
Nicotine
B
Koolstofmonoxide
C
Teer
D
COPD
Slide 8 - Quiz
Verdovende middelen
Stimulerende middelen
Bewustzijnsveranderende middelen
XTC
Paddo's
Wiet
Hasj
Speed
Cocaine
Lachgas
Slide 9 - Question de remorquage
Welke organen nemen stoffen uit het milieu op?
A
Longen en huid
B
Huid en nieren
C
Darmen en nieren
D
Longen en darmen
Slide 10 - Quiz
Welke organen scheiden stoffen uit?
A
Longen, darmen en huid
B
Longen, huid en nieren
C
Darmen, nieren en longen
D
Longen, darmen en nieren
Slide 11 - Quiz
Glucose =
A
Energiearm
B
Energierijk
Slide 12 - Quiz
Maak de reactievergelijking van verbranding kloppend:
+
+
_______>
Verbranding
+
Koolstofdioxide
Zuurstof
Water
Glucose
Energie
Slide 13 - Question de remorquage
Welke twee hormonen regelen je bloedsuikerspiegel?
A
Glucose en glycogeen
B
Insuline en glycogeen
C
Glucagon en glucose
D
Glucagon en insuline
Slide 14 - Quiz
Glucose is te ....
Glucose is te ....
hoog
laag
Slide 15 - Question de remorquage
Alvleesklier maakt ....
Alvleesklier maakt ....
insuline
glucagon
Slide 16 - Question de remorquage
In welk orgaan worden de hormonen gemaakt die het glucosegehalte van je bloed regelen?
A
Lever
B
Spieren
C
Alvleesklier
D
Milt
Slide 17 - Quiz
Tim gaat heel hard sporten, welk hormoon zorgt ervoor dat zijn glucosegehalte normaal blijft?
A
Insuline
B
Glucagon
Slide 18 - Quiz
Glucagon afgifte zorgt voor een daling in het glucosegehalte in het bloed
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quiz
Diabetes type I patiënten moeten extra insuline inspuiten
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quiz
Welk hormoon kan zijn werk niet goed doen bij iemand met suikerziekte?
A
Glycogeen
B
Insuline
C
Glucagon
D
Glucose
Slide 21 - Quiz
Welke stoffen gaan er in deze uitscheidingsorganen het bloed uit?
Longen
Lever
Nieren
Huid
Water en koolstofdioxide
Alcohol en kleurstoffen
Water, zouten en vitaminen
Water en zouten
Slide 22 - Question de remorquage
De nieren liggen.....
A
Laag in de buikholte
B
In het midden van de buikholte
C
Hoog in de buikholte
D
In de borstholte
Slide 23 - Quiz
Wat doen de nieren?
A
Afvalstoffen uit het bloed halen
B
Zuurstof aan het bloed toevoegen
C
Voedingstoffen aan het bloed toevoegen
Slide 24 - Quiz
Wat is de volgorde waarin een afvalstof je lichaam verlaat?