begrijpend lezen - oefentoets - periode 3

Deze les ga je...
...een oefentoets begrijpend lezen maken.
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Deze les ga je...
...een oefentoets begrijpend lezen maken.

Slide 1 - Diapositive

Theorievragen

Slide 2 - Diapositive

1. Welke leesstrategieën ken je?

Slide 3 - Question ouverte

2. Zoek de juiste leesstrategie bij wat er gedaan moet worden. 
Op internet zoeken naar informatie voor een werkstuk. 
Een folder van een supermarkt doorbladeren. 
In een tekst naar verbanden tussen verschillende onderwerpen zoeken. 
Je bepaalt wat de hoofdgedachte van een tekst is. 
intensief lezen
globaal lezen

zoekend lezen
intensief lezen

Slide 4 - Question de remorquage

3. Noem een situatie waarin het belangrijk is dat je kritisch leest.

Slide 5 - Question ouverte

4.Hoe kun je een alinea herkennen? Noem twee manieren.

Slide 6 - Question ouverte

5. Een tekst heeft als onderwerp ‘het coronavirus’. Bedenk twee deelonderwerpen die in deze tekst kunnen voorkomen.

Slide 7 - Question ouverte

6. De tekstsoort ‘gedicht’ heeft als tekstdoel ‘amuseren’. Noem twee tekstsoorten bij het tekstdoel ‘overtuigen’.

Slide 8 - Question ouverte

7. Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel ‘informeren’?
A
recensie
B
songtekst
C
zakelijke brief
D
gedicht

Slide 9 - Quiz

8. Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort ‘reclametekst?
A
informeren
B
activeren
C
opiniëren
D
amuseren

Slide 10 - Quiz

9. Wat zijn signaalwoorden?

Slide 11 - Question ouverte

10. Snorkelen is mijn favoriete hobby, daarnaast houd ik van lezen.
A
Tekstverband: opsomming
B
Tekstverband : tegenstelling
C
Tekstverband: voorbeeld
D
Tekstverband: chronologisch

Slide 12 - Quiz

11. Nadat ik gefietst had, dronk ik een glas koud water.
A
Tekstverband: opsomming
B
Tekstverband: tegenstelling
C
Tekstverband: tijd
D
Tekstverband: voorbeeld

Slide 13 - Quiz

12. Net als mijn oma, ben ik dol op frambozen!
A
tekstverband: tegenstelling
B
tekstverband: reden
C
tekstverband: voorbeeld
D
tekstverband: vergelijking

Slide 14 - Quiz

13. Ze kwam te laat, doordat ze in de file stond.
A
tekstverband: oorzaak-gevolg
B
tekstverband: reden
C
tekstverband: doel-middel
D
tekstverband: voorwaarde

Slide 15 - Quiz

14. Om koning te kunnen worden, moest Stach 7 opdrachten volbrengen.
A
tekstverband: conclusie
B
tekstverband: voorbeeld
C
tekstverband: reden
D
tekstverband: doel-middel

Slide 16 - Quiz

15. Marijke is gek op dieren. Daarom wil ze later dierenarts worden.
A
tekstverband: conclusie
B
tekstverband: rede
C
tekstverband: samenvatting
D
tekstverband: oorzaak-gevolg

Slide 17 - Quiz

16. Kortom, ik heb het afgelopen jaar best veel geleerd.
A
tekstverband: vergelijking
B
tekstverband: reden
C
tekstverband: samenvatting
D
tekstverband: voorbeeld

Slide 18 - Quiz

Toepassingsvragen
Lees tekst 1

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

17. Lees het deel 'Het maakt … Dat gebeurde' nog een keer. De belangrijkste informatie van dit deel kun je in een paar woorden noteren. Welke woorden geven de belangrijkste informatie weer?
A
accentloos vreemde taal spreken
B
altijd accentloos spreken
C
eerst apps leren ontwikkelen
D
idee voor ontwikkelen WolKi

Slide 22 - Quiz

18. Uit hoeveel alinea’s bestaat deze tekst?

Slide 23 - Question ouverte

19. Bedenk een passend tussenkopje boven de alinea 'De WolKi app … juicht Lukas'.

Slide 24 - Question ouverte

20. Benoem het deelonderwerp van het deel: 'Het maakt … Dat gebeurde'.

Slide 25 - Question ouverte

21. Waar verwijst ‘ze’ in alinea 2 naar?

‘Baby’s die WolKi nu gebruiken, leren als ZE groot zijn zonder accent een vreemde taal spreken.’

Slide 26 - Question ouverte

Toepassingsvragen
Lees tekst 2

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

22. Op welke manier maakt de schrijver de lezer in de inleiding nieuwsgierig naar de rest van
de tekst?
A
Een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen.
B
Een of meer vragen stellen.
C
Het onderwerp aankondigen.
D
De aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen.

Slide 29 - Quiz

23. Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?

Slide 30 - Question ouverte

24. Noteer het deelonderwerp van de vetgedrukte alinea (alinea 3).

Slide 31 - Question ouverte

25. Wat is het tekstdoel van tekst 2?

Slide 32 - Question ouverte

26. Waar verwijst ze in alinea 2 naar?

‘Meestal werken de bouwers met regelmatige blokken die ZE plaatsen met behulp van houten frames en metselkoorden.’

Slide 33 - Question ouverte

Einde van deze oefentoets. 

Slide 34 - Diapositive