begrijpend lezen - oefentoets - periode 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Deze les ga je...

...een oefentoets begrijpend lezen maken.

Theorievragen

1. Welke leesstrategieën ken je?

2. Zoek de juiste leesstrategie bij wat er gedaan moet worden. 

Op internet zoeken naar informatie voor een werkstuk. 

Een folder van een supermarkt doorbladeren. 

In een tekst naar verbanden tussen verschillende onderwerpen zoeken. 

Je bepaalt wat de hoofdgedachte van een tekst is. 

intensief lezen

globaal lezen

zoekend lezen

intensief lezen

3. Noem een situatie waarin het belangrijk is dat je kritisch leest.

4.Hoe kun je een alinea herkennen? Noem twee manieren.

5. Een tekst heeft als onderwerp ‘het coronavirus’. Bedenk twee deelonderwerpen die in deze tekst kunnen voorkomen.

7. Op welke manieren kan een schrijver zijn tekst inleiden? Noem er twee.

8. Op welke drie manieren kan een schrijver zijn tekst afsluiten? Noem ze alle drie.

6. De tekstsoort ‘gedicht’ heeft als tekstdoel ‘amuseren’. Noem twee tekstsoorten bij het tekstdoel ‘overtuigen’.

9. Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel ‘informeren’?

1. recensie
2. songtekst
3. zakelijke brief
4. gedicht

10. Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort ‘reclametekst?

1. informeren
2. activeren
3. opiniëren
4. amuseren

11. Wat is het verschil tussen de begrippen subjectief en objectief?

12. Chocoladetaarten vind ik het lekkerst van allemaal!

1. feit
2. mening
3. argument

13. Dat komt omdat ik erg dol ben op chocolade!

1. feit
2. mening
3. argument

14. In deze chocoladetaart zit maar weinig suiker.

1. feit
2. mening
3. argument

15. Wat zijn verbingswoorden/signaalwoorden?

16. Snorkelen is mijn favoriete hobby, daarnaast houd ik van lezen.

1. Tekstverband: opsomming
2. Tekstverband : tegenstelling
3. Tekstverband: voorbeeld
4. Tekstverband: chronologisch

17. Nadat ik gefietst had, dronk ik een glas koud water.

1. Tekstverband: opsomming
2. Tekstverband: tegenstelling
3. Tekstverband: tijd
4. Tekstverband: voorbeeld

18. Net als mijn oma, ben ik dol op frambozen!

1. tekstverband: tegenstelling
2. tekstverband: reden
3. tekstverband: voorbeeld
4. tekstverband: vergelijking

19. Ze kwam te laat, doordat ze in de file stond.

1. tekstverband: oorzaak-gevolg
2. tekstverband: reden
3. tekstverband: doel-middel
4. tekstverband: voorwaarde

20. Om koning te kunnen worden, moest Stach 7 opdrachten volbrengen.

1. tekstverband: conclusie
2. tekstverband: voorbeeld
3. tekstverband: reden
4. tekstverband: doel-middel

21. Marijke is gek op dieren. Daarom wil ze later dierenarts worden.

1. tekstverband: conclusie
2. tekstverband: rede
3. tekstverband: samenvatting
4. tekstverband: oorzaak-gevolg

22. Kortom, ik heb het afgelopen jaar best veel geleerd.

1. tekstverband: vergelijking
2. tekstverband: reden
3. tekstverband: samenvatting
4. tekstverband: voorbeeld

Toepassingsvragen

Lees tekst 1

23. Lees het deel 'Het maakt … Dat gebeurde' nog een keer. De belangrijkste informatie van dit deel kun je in een paar woorden noteren. Welke woorden geven de belangrijkste informatie weer?

1. accentloos vreemde taal spreken
2. altijd accentloos spreken
3. eerst apps leren ontwikkelen
4. idee voor ontwikkelen WolKi

24. Uit hoeveel alinea’s bestaat deze tekst?

25. Bedenk een passend tussenkopje boven de alinea 'De WolKi app … juicht Lukas'.

26. Benoem het deelonderwerp van het deel: 'Het maakt … Dat gebeurde'.

27. Citeer een zin uit de tekst met een mening. (Citeren = letterlijk overnemen)

28. Citeer een zin uit de tekst met een feit.

29. Waar verwijst ‘ze’ in alinea 2 naar?

‘Baby’s die WolKi nu gebruiken, leren als ZE groot zijn zonder accent een vreemde taal spreken.’

Toepassingsvragen

Lees tekst 2

30. Op welke manier maakt de schrijver de lezer in de inleiding nieuwsgierig naar de rest van
de tekst?

1. Een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen.
2. Een of meer vragen stellen.
3. Het onderwerp aankondigen.
4. De aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen.

31. Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?

32. Noteer het deelonderwerp van de vetgedrukte alinea (alinea 3).

33. Wat is het tekstdoel van tekst 2?

34. Waar verwijst ze in alinea 2 naar?

‘Meestal werken de bouwers met regelmatige blokken die ZE plaatsen met behulp van houten frames en metselkoorden.’

Einde van deze oefentoets.