3H: unité 2 - les na uitleg FS

3H: unité 2 - les na uitleg FS
Lesdoelen
- Je kunt een futur proche en een futur simple gebruiken 
- Je kent de woorden van apprendre 1, 2 en 4

1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

3H: unité 2 - les na uitleg FS
Lesdoelen
- Je kunt een futur proche en een futur simple gebruiken 
- Je kent de woorden van apprendre 1, 2 en 4

Slide 1 - Diapositive

Vocabulaire
Vocabulaire

Slide 2 - Diapositive

la formation =
A
het profiel
B
de opleiding
C
het eindexamen

Slide 3 - Quiz

la persévérance =
A
het doorzettingsvermogen
B
het onderkomen
C
het buitenland

Slide 4 - Quiz

Vertaal: de droom
timer
0:30

Slide 5 - Question ouverte

Vertaal: het eindexamen
timer
0:20

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal: de sleutel
timer
0:30

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het tegenovergestelde van:
la langue étrangère ?
timer
0:30

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Diapositive

Hoe maak je een futur proche?
A
stam + uitgang
B
nous-vorm présent -ons + uitgang
C
vorm van gaan + hele werkwoord
D
hele werkwoord + uitgang

Slide 10 - Quiz

Wat is een futur proche?
A
nous chantons
B
nous chanterons
C
nous avons chanté
D
nous allons chanter

Slide 11 - Quiz

Zet in de futur proche:
hij gaat verhuizen
A
il va déménager
B
il déménage
C
il a déménagé
D
il déménagera

Slide 12 - Quiz

Welke tijd is antwoord D
van de vorige vraag;
il déménagera
A
présent
B
futur simple
C
passé composé
D
imparfait

Slide 13 - Quiz

Hoe maak je een futur simple?
A
hele werkwoord + uitgang
B
vorm van gaan + hele werkwoord
C
nous-vorm présent -ons + uitgang
D
stam + uitgang

Slide 14 - Quiz

De onregelmatige werkwoorden hebben een onregelmatige stam.
Wat is de stam van être in de FS?
A
au
B
fer
C
ser
D
ir

Slide 15 - Quiz

Van welk werkwoord is de onregelmatige stam; ir ?
A
faire
B
aller
C
savoir
D
avoir

Slide 16 - Quiz

ils regarderont
tu as été
nous habitions
il va savoir
je danse
passé composé
futur proche
imparfait
présent
futur simple

Slide 17 - Question de remorquage

Le futur simple
Vous ouvrez vos livre à la page 68
Vous ouvrez vos 
livres aux pages 
68-69

Slide 18 - Diapositive

Opdracht 16b - vraag 1a
Hoe heb je nous chercherons vertaald?
timer
0:20

Slide 19 - Question ouverte

Opdracht 16b - vraag 2a
Welke uitgang heb je gebruikt bij
tu jouer...
timer
0:10

Slide 20 - Question ouverte

Kijk opdracht 16b nu zelf na
1
 a  wij zullen zoeken
 b  ik zal verdienen
 c  de buitenlanders zullen begrijpen
2
 a  joueras
 b  oublierez
 c  prendra


Slide 21 - Diapositive

Kijk opdracht 16b nu zelf na
3
tu feras – jij zult doen = faire
nous serons – wij zullen zijn = être
vous aurez – jullie zullen hebben = avoir
les enfants iront – de kinderen zullen gaan = aller




Slide 22 - Diapositive

Kijk opdracht 16b nu zelf na
4
 a  vous réussirez – jullie zullen slagen
 b  j’aurai – ik zal hebben
 c  nous irons – wij zullen gaan
 d  elle chantera – zij zal zingen
 e  elles mettront – zij zullen opschrijven/noteren





Slide 23 - Diapositive

Wat is jouw antwoord bij opdracht 16c - zin 1?
Vous aussi, vous ... un jour prendre la parole.
A
déménagerez
B
oserez

Slide 24 - Quiz

Opdracht 16c - vraag 1
Wat betekent: vous oserez
timer
0:20

Slide 25 - Question ouverte

Wat is jouw antwoord bij opdracht 16c - zin 5?
Un jour, nous ... le président.
A
comparerons
B
rencontrerons

Slide 26 - Quiz

Opdracht 16c - vraag 5
Wat betekent: nous rencontrerons
timer
0:20

Slide 27 - Question ouverte

Wat is jouw antwoord bij opdracht 16c - zin 7?
Tu ne ... pas à la maison ce weekend?
A
feras
B
seras

Slide 28 - Quiz

Opdracht 16c - vraag 5
Wat betekent: tu ne seras pas
timer
0:20

Slide 29 - Question ouverte

Kijk opdracht 16c nu zelf verder na

ferai – ik zal maken
seront – (de Engelse lessen) zullen zijn
écouterai – ik zal luisteren (naar)
répondras – jij zult antwoorden
servira – (de ober) zal serveren






Slide 30 - Diapositive

Even iets anders...
Franse woorden in de Nederlandse taal
- Noteer de Franse woorden die je herkent in je schrift

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo

timer
1:00
Welke woorden heb je genoteerd?
(één woord per antwoord)

Slide 33 - Carte mentale

Les mots français / néerlandais
anekdote
affaire
escapade
la place
croissant
touché
bravoure
manœuvre

ménage à trois
timide
imaginaire
charmeur
pur sang
avances
cliché
rendez-vous
piece à terre
détail
établissement
femme fatale
taille
avant la lettre
opticien
lits-jumeaux
visagie


blamage
allure
ordinair
decolleté
papier maché
ohlálá 
moment suprême
migraine


Slide 34 - Diapositive

Ik leer beter/meer Frans d.m.v. LessonUp?
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Sondage