2.1 PV tegenwoordige tijd - herhaling

Herhaling werkwoordspelling en persoonsvorm
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herhaling werkwoordspelling en persoonsvorm

Slide 1 - Diapositive

werkwoorden....
Er zijn 3 dingen waar je op moet letten:

1 Het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Is het één persoon of zijn het er meerdere?
2.Het werkwoord dat daarbij hoort heet de persoonsvorm.
3. Je let op de tijd waarin de zin wordt geschreven: tt, vt of vtt

Slide 2 - Diapositive

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 3 - Question de remorquage

Verleden tijd
Tegen-woordige tijd
Hij beantwoordde de vraag.
Beantwoord je de vraag?
Hij schrijft
Hij schreef
Maria startte
wandelde
wandelt

Slide 4 - Question de remorquage

De persoonsvorm is altijd een werkwoord!!!!

Werkwoord?
= een 'doe' woord
Lopen, rennen, fietsen, huilen, eten, lachen

Slide 5 - Diapositive

Hoe zat het ook alweer?
3 manieren om de persoonsvorm te vinden

De persoonsvorm vind je door:
1. De zin vragend te maken 
2. De zin in een andere tijd te zetten 
3. Meervoud of enkelvoud te maken van de zin 

Slide 6 - Diapositive

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
hebben
C
hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wij halen morgen een hond uit het asiel.
A
hond
B
morgen
C
wij
D
halen

Slide 8 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 11 - Quiz

Verander de tijd in de volgende zin:
Op vrijdag ga ik altijd naar de bioscoop.
Schrijf de persoonsvorm in een andere tijd.

Slide 12 - Question ouverte

Korte herhaling 
De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, hoe ging dat ook alweer?

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Tegenwoordige tijd. Wat is goed?
De kinderen .... (glijden) op de slee naar beneden.
A
glijden
B
glijd
C
glijdt
D
gleden

Slide 16 - Quiz

Achmed .... (glijden) op de slee naar beneden.

Welke persoonsvorm is goed in de tegenwoordige tijd?
A
glijden
B
glijd
C
glijdt
D
gleed

Slide 17 - Quiz