Jou of jouw? Het verschil ontdekken!

Jou of jouw? Het verschil ontdekken!

Leerdoel

Aan het einde van de les weet de student het verschil tussen jou en jouw.

Geef de studenten een duidelijk leerdoel zodat ze weten wat ze kunnen verwachten van de les.

Wat weet je al over het verschil tussen 'jou' en 'jouw'?

Wat is 'jou'?

'Jou' is een persoonlijk voornaamwoord dat gebruikt wordt als lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp.

Leg uit wat 'jou' is en geef enkele voorbeelden.

Wat is 'jouw'?

'Jouw' is een bezittelijk voornaamwoord dat gebruikt wordt om bezit aan te geven.

Leg uit wat 'jouw' is en geef enkele voorbeelden.

Wanneer gebruik je 'jou'?

Je gebruikt 'jou' als lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp in een zin.

Geef enkele voorbeelden en laat de studenten zelf zinnen bedenken.

Wanneer gebruik je 'jouw'?

Je gebruikt 'jouw' om bezit aan te geven in een zin.

Geef enkele voorbeelden en laat de studenten zelf zinnen bedenken.

Waarom is het belangrijk om het verschil te weten?

Het is belangrijk om het verschil te weten zodat je correct Nederlands kunt schrijven en spreken.

Leg uit waarom het belangrijk is om het verschil te weten en wat de consequenties kunnen zijn van verkeerd gebruik.

Oefening: Jou of jouw?

Vul de ontbrekende woorden in. 

1. Is dat boek van .....? 

2. Ik heb ... een brief gestuurd. 

3. Wil je ... jas aandoen?

Laat de studenten de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.

Oefening: Zinnen afmaken

Maak de zinnen af. 1. Ik geef ... (jouw of jou) mijn telefoonnummer. 2. ... (jouw of jou) auto is heel mooi. 3. Hij heeft ... (jouw of jou) boek gelezen.

Laat de studenten de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.

Welke is correct?

Geef aan welke zin correct is. 1. Ik heb jouw gisteren gezien. 2. Ik heb jou gisteren gezien.

Laat de studenten de vraag beantwoorden en bespreek het antwoord klassikaal.

Welke is correct?

Geef aan welke zin correct is. 1. Ik heb jouw hulp nodig. 2. Ik heb jou hulp nodig.

Laat de studenten de vraag beantwoorden en bespreek het antwoord klassikaal.

Welke is correct?

Geef aan welke zin correct is. 1. Dat is jouw fiets. 2. Dat is jou fiets.

Laat de studenten de vraag beantwoorden en bespreek het antwoord klassikaal.

Welke is correct?

Geef aan welke zin correct is. 1. Ik geef jouw het cadeau. 2. Ik geef jou het cadeau.

Laat de studenten de vraag beantwoorden en bespreek het antwoord klassikaal.

Welke is correct?

Geef aan welke zin correct is. 1. Ik heb jouw gezien. 2. Ik heb jou gezien.

Laat de studenten de vraag beantwoorden en bespreek het antwoord klassikaal.

Welke is correct?

Geef aan welke zin correct is. 1. Dat is jouw boek. 2. Dat is jou boek.

Laat de studenten de vraag beantwoorden en bespreek het antwoord klassikaal.

Welke is correct?

Geef aan welke zin correct is. 1. Ik heb jouw hond gezien. 2. Ik heb jou hond gezien.

Laat de studenten de vraag beantwoorden en bespreek het antwoord klassikaal.

Oefening: Juiste woord kiezen

Kies het juiste woord en vul de zin in. 1. ... fiets is blauw. 2. Ik heb ... hulpt nodig. 3. Dat is ... boek.

Laat de studenten de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.

Oefening: Juiste woord kiezen

Kies het juiste woord en vul de zin in. 1. Ik geef ... het cadeau. 2. ... hond is lief. 3. Dat is ... jas.

Laat de studenten de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.

Oefening: Juiste woord kiezen

Kies het juiste woord en vul de zin in. 1. ... oom is aardig. 2. Ik heb ... gezien. 3. Dat is ... huis.

Laat de studenten de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.

Samenvatting

Jou en jouw hebben beide een andere betekenis. 'Jou' is een persoonlijk voornaamwoord dat gebruikt wordt als lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp. 'Jouw' is een bezittelijk voornaamwoord dat gebruikt wordt om bezit aan te geven.

Vat samen wat er in de les is geleerd.

Vragen?

Zijn er nog vragen over het verschil tussen 'jou' en 'jouw'?

Geef de studenten de mogelijkheid om vragen te stellen.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.