Di 13 sept Woordsoorten waaronder persoonlijk voornaamwoord
Woordsoorten
Elk woord hoort bij een bepaalde woordsoort.
Ik loop naar school.
Ik = loop =
naar = school =
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Woordsoorten
Elk woord hoort bij een bepaalde woordsoort.
Ik loop naar school.
Ik = loop =
naar = school =
Slide 1 - Diapositive
Woordsoorten
Klas 3
herhaling woordsoorten
Slide 2 - Diapositive
Doel van de les
Het onderwerp van deze les is woordsoorten. De woorden van een zin kun je indelen in woordsoorten.
Aan het eind van de les kun je 5 woordsoorten herkennen en benoemen
Slide 3 - Diapositive
Wat hoort bij woordbenoemen?
A
Zinsdelen
B
Onderwerp
C
Voorzetsel
D
Werkwoordelijk gezegde
Slide 4 - Quiz
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.
Slide 5 - Question de remorquage
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.
Slide 6 - Question de remorquage
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
kabouter
zit
op
een
paddenstoel
grote
Slide 7 - Question de remorquage
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival
Slide 8 - Question de remorquage
Benoem de woordsoorten: Woordsoorten zijn lastig.
'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw
Slide 9 - Quiz
Sleep de woorden naar het juiste vakje: zelfstandig naamwoord of overige woordsoorten.
Zelfstandig naamwoord
Overige woordsoorten
20
maart
is
het
astronomisch
begin
van
de
lente
Slide 10 - Question de remorquage
Geef
werkwoord
persoonlijk voornaamwoord
persoonlijk voornaamwoord
je
jas
mij
persoonlijk voornaamwoord
mijn
zelfstandig naamwoord
Slide 11 - Diapositive
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 12 - Diapositive
Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.
Slide 13 - Diapositive
Persoonlijk voornaamwoord
Wat is een persoonlijk
voornaamwoord?
Slide 14 - Diapositive
Persoonlijke voornaamwoorden
Enkelvoud
onderwerp
ander zinsdeel
1e persoon
ik
me/mij
2e persoon
je/jij
je/jij
u
u
3e persoon
hij
hem
ze/zij
ze/haar
het
het
Meervoud
onderwerp
ander zinsdeel
1e persoon
wij
ons
2e persoon
jullie
jullie
u
u
3e persoon
ze/zij
ze/hen/hun
Slide 15 - Diapositive
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar
Slide 16 - Quiz
Ik heb ze van Madelon geleend.
het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze
Slide 17 - Quiz
Haar is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 18 - Quiz
Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt
Slide 19 - Quiz
Ik heb de sleutels van Madelon geleend.
Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze
Slide 20 - Quiz
Zij heeft aan hem verkering gevraagd.
Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij hem
Slide 21 - Quiz
Zij kamt haar haar voor de spiegel.
Het persoonlijk voornaamwoord is... / De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar
Slide 22 - Quiz
Wat is het persoonlijk voornaamwoord
A
Hij
B
Iedereen
C
Het
D
Niets
Slide 23 - Quiz
Zij heeft aan hem verkering gevraagd.
Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
Hem
D
Zij, hem
Slide 24 - Quiz
Huiswerk voor do 15 sept
Maken opdr. 9 t/m 11
Leren blz. 21 het gele kader
leren de woordsoorten.
Leren blz 22
het gele kader Het persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)