Blits les 23

• Basisschool
• Groep 6

Bron 1
Hoe noemen we dit soort grafieken?

1. Staafgrafiek
2. Kolomgrafiek
3. Beeldgrafiek

Wat stelt zo'n blikje voor in de grafiek?

1. 1 blikje
2. 5 blikjes
3. 10 blikjes
4. staat er niet bij

Hoeveel zakjes snoep en blikjes frisdrank werden er op woensdag bij elkaar verkocht?

1. 10
2. 100
3. 50
4. 20

Hoeveel blikjes frisdrank werden er op zaterdag meer verkocht dan op vrijdag?

1. 10
2. 100
3. 50
4. 20

Op welke 2 dagen werd er het meest verkocht?

1. maandag en dinsdag
2. dinsdag en donderdag
3. woensdag en vrijdag
4. woensdag en zaterdag.

Bron 2
Hoe noemen we dit soort grafieken?

1. Kolomgrafiek
2. Staafgrafiek
3. Beeldgrafiek

In de souvenirshop werden meer sleutelhangers dan knuffels verkocht. Hoeveel meer?

1. 10
2. 30
3. 50
4. 20

Van welk product werden er deze maand het minst verkocht?

1. Sleutelhangers
2. Knuffels
3. Boekjes
4. Pennen

Hoeveel posters werden er verkocht?

1. 15
2. 18
3. 22
4. 27

Er werden minder boekjes verkocht dan sleutelhangers. Hoeveel minder?

1. 10
2. 20
3. 22
4. 28

Bron 3
Hoe noemen we dit soort grafieken?

1. Kolomgrafiek
2. Staafgrafiek
3. Beeldgrafiek

Petra heeft bijgehouden hoeveel jongens en meisjes er iedere maand in de achtbaan gingen. In welke maand gingen er zo'n 500 meisjes meer in de achtbaan dan jongens?

1. Juni
2. Juli
3. Augustus
4. September

In welke maand gingen er evenveel jongens als meisjes in de achtbaan?

1. Mei
2. Juni
3. Augustus
4. September

In juli gingen er meer jongens dan meisjes in de achtbaan. Hoeveel meer?

1. 500
2. 1000
3. 2000
4. 0

Opgave 4. Bekijk bron 4.
Hannes kiest 4 ansichtkaarten uit, zijn moeder 7 en vader maar 2. Voor oma namen ze 3 kaarten mee. Welke grafiek geeft dat goed weer?

1. A
2. B
3. C

Als vader 2, moeder 7, Hannes 5 en oma 2 kaarten hadden gekocht, welke grafiek was dan juist geweest?

1. A
2. B
3. C