Unité 4 (Apprendre 1, 2, 4, 6, 8)

Le vocabulaire+VERBES!
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Le vocabulaire+VERBES!

Slide 1 - Diapositive

J'ai mal au nez
A
Ik heb pijn aan mijn ogen
B
Ik heb pijn aan mijn oog
C
Ik heb pijn aan mijn hart
D
Ik heb pijn aan mijn oor

Slide 2 - Quiz

l'orthodontiste
A
de huisarts
B
de orthodontist
C
de tandarts
D
de orthodentist

Slide 3 - Quiz

se faire du souci
A
weigeren
B
gelijk hebben
C
zich zorgen maken
D
de indruk hebben

Slide 4 - Quiz

la confiance
A
het vertrouwen
B
het geval
C
de oplossing
D
de faalangst

Slide 5 - Quiz

le médecin
A
de dokter
B
de dochter

Slide 6 - Quiz

avoir raison
A
gelijk hebben
B
dik worden
C
uitlachen
D
zich zorgen maken

Slide 7 - Quiz

chercher
A
helpen
B
lopen
C
vinden
D
zoeken

Slide 8 - Quiz

partout
A
meteen
B
overal

Slide 9 - Quiz

Vertaal: bon rétablissement

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal: Ik heb hoofdpijn

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal: tomber malade

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal: cordialement

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal: eveneens
A
également
B
égal
C
égallement
D
égale

Slide 14 - Quiz

Vertaal: la blessure

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal: Ik heb 40 graden koorts.

Slide 16 - Question ouverte

probablement
A
ernstig
B
waarschijnlijk
C
ongetwijfeld
D
op dit moment

Slide 17 - Quiz

Malheureusement, je ne peux pas venir au collège aujourd'hui.
A
Helaas kan ik vandaag niet op werk komen
B
Helaas kan ik vandaag niet komen
C
Helaas kan ik vandaag niet op school komen
D
Helaas kan ik niet komen

Slide 18 - Quiz

Ik ga naar de dokter
A
Je vais à l'école
B
Je vais chez le médecin
C
Je vais chez mon ami
D
Je vais au collège

Slide 19 - Quiz

Ik voel me helemaal niet goed.
A
Je ne me sens pas bien
B
Je ne me sens pas
C
Je ne me sens pas bien du tout.
D
Je ne me sens pas bien partout.

Slide 20 - Quiz

Je crois que j'ai la grippe.
A
Ik geloof dat ik griep heb
B
Ik geloof dat ik pijn heb
C
Ik geloof dat ik hoofdpijn heb
D
Ik geloof dat ik koorts heb

Slide 21 - Quiz

demander
A
vragen
B
kijken

Slide 22 - Quiz

raconter
A
eten
B
vertellen
C
zoeken
D
gaan

Slide 23 - Quiz

entrer
A
binnenkomen
B
naar binnen gaan
C
maken
D
gaan

Slide 24 - Quiz

Ik ben binnengekomen
A
Je suis allé(e)
B
Je suis entré(e)
C
Je suis monté(e)
D
Je suis arrivé(e)

Slide 25 - Quiz

BRAVO!

Slide 26 - Diapositive