Werkwoordspelling pvtt en pvvt

Welkom! 
De les gaat vandaag over:
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
- Persoonsvorm verleden tijd (pvvt) 
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom! 
De les gaat vandaag over:
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
- Persoonsvorm verleden tijd (pvvt) 

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je leert het verschil tussen de persoonsvorm tegenwoordige tijd en de persoonsvorm verleden tijd. 

  • Je kent de regels voor de persoonsvormen.  

  • Je kunt de persoonsvormen op de juiste manier schrijven. 

Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
- ik-vorm + t 
- Stam: hele werkwoord –en
Voorbeeld: gebeur, verv, verhuiz, word, loop

-  Controle: smurfen/lopen

Slide 3 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
Hij word + t                                >  hij loopt 
wordt je moeder                     >  loopt je moeder 
Hij geloof + t                             > hij loopt 
wordt je broer                          > loopt je broer 
Het gebeur + t                          > het loopt 
word jij                                        > loop jij 

Slide 4 - Diapositive

Het ... (gebeuren) regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 5 - Quiz

De docent (beoordelen) ons op onze kennis van werkwoordspelling.
A
beoordeeld
B
beoordeelt
C
beoordeeldt
D
beoordelen

Slide 6 - Quiz

Controle
- Geen 'd' in het werkwoord? Ook geen 'd' aan het einde van het werkwoord. 
Denk aan: gebeuren, verven, regenen 
> gebeurt / verft /  regent 

- dt komt alleen voor als de ik-vorm eindigt op -d 
Denk aan: worden, vinden, branden, verbranden, verzenden 
> jij / hij wordt, vindt, brandt, verbrandt, verzendt 

Slide 7 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd Engelse werkwoorden
- Zelfde als Nederlandse 

- Uitzondering: uitspraak ‘e’
* Racen > rac  > hij ract (kan dus niet!) > racet
* Stalken > stalk > hij stalkt (kan prima) 

- Googelen > hij googelt 
- Recyclen > hij recyclet 

Slide 8 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd Engelse werkwoorden

Uitspraak ‘ll’
> Volleybal > hij volleybalt > Nederlandse uitspraak
> Baseball > hij baseballt  > Engelse uitspraak 
> Paintball > hij paintballt  > Engelse uitspraak 

- Joggen > hij jogt (Nederlands) > hij mokt 

Slide 9 - Diapositive

Zij (gamen) de hele tijd.
A
gamt
B
gamet
C
gamd
D
gamed

Slide 10 - Quiz

Hij (lunchen) om 12.30 vandaag.
A
luncht
B
lunchd
C
lunchet
D
lunched

Slide 11 - Quiz

Hij (timen) dit echt niet goed.
A
timt
B
timet
C
timd
D
timed

Slide 12 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd 
GEEN relatie met tegenwoordige tijd! 
Totaal andere regels 

Slide 13 - Diapositive

Wat is de laatste letter van de stam van het werkwoord verven?
A
v
B
f

Slide 14 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd 
-  Sterk/zwak

- Stam + te/de

- `t ex-kofschip> Ja? +te                                 Nee? + de
Hij verfte/verfde              Hij verhuiste/verhuisde            Het gebeurte/gebeurde 

- Klinker? + de > waaide / zwaaide / roeide 


Slide 15 - Diapositive

Controle
Eindigt de stam op een -d? > Dubbel -d > verbrandde 
Eindigt de stam op een -t? > Dubbel -t > wachtte 
Eindigt de stam op een klinker? > -de > waaide 
Eindigt de stam op een andere letter? > - `t ex-kofschip 

NOOIT -dt in de verleden tijd > werdt kennen we DUS niet. 

Slide 16 - Diapositive

verleden tijd van: raden
A
raade
B
raden
C
raadde
D
raadt

Slide 17 - Quiz

De verleden tijd van hij vindt is:
A
Hij vond
B
Hij vondt
C
Hij vinde
D
Hij vindde

Slide 18 - Quiz

Ondanks de verkoudheid (hoesten) hij bijna niet.
A
hoeste
B
hoestde
C
hoestte
D
hoestten

Slide 19 - Quiz

Afgelopen weken ... we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 20 - Quiz

Wat is de verleden tijd van willen?
A
wou
B
wilde

Slide 21 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd Engelse werkwoorden 
- Zelfde regels 

- Let weer op de uitspraak. (e, ll etc.) 


Slide 22 - Diapositive

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 23 - Quiz

Zij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 24 - Quiz

Zet in de verleden tijd:
Zij (managen) dit helemaal verkeerd.
A
managen
B
managte
C
managde
D
managede

Slide 25 - Quiz

Hier gaat het vaak helemaal mis....

Tegenwoordige tijd van kanoën.
A
kanoët
B
kanot
C
kanoot
D
kanoëd

Slide 26 - Quiz

Zijn er nog vragen?
Zo ja, wat is je vraag?

Slide 27 - Question ouverte

Ik heb de uitleg:
A
niet begrepen
B
beetje begrepen
C
goed begrepen
D
heel goed begrepen

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Vidéo