Werkwoordspelling herhaling

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Herhaling werkwoorden

Flauw, maar het werkt...

0

De vormen van het werkwoord

1. Persoonsvormen

We noemen werkwoorden persoonsvormen als ze in een zin aangeven:

tegenwoordige of verleden tijd : hij vraagt, hij vroeg

enkelvoud of meervoud: ik vraag, wij vragen

2. Deelwoorden

Deelwoorden worden in twee groepen verdeeld:

Werkwoordsvormen als gefietst, gekocht, gebeurd en verdeeld noemen we voltooide deelwoorden.

Lopend, werkend, drinkend en rollend noemen we onvoltooide deelwoorden.

3. Infinitieven

Infinitieven zijn de hele werkwoorden.

Voorbeelden: rijden, betalen, gebeuren, verdelen, stemmen, kiezen vragen etc.

Als je een werkwoord goed wil spellen, zal je eerst moeten vaststellen met wat voor een vorm je te maken hebt.

Vraag je altijd eerst af met welke vorm je te maken hebt:

persoonsvorm, voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord, infinitief? 

Persoonsvorm in tt

De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:

enkelvoud    ik-vorm                   ik loop, loop ik? loop jij? (ook gebiedende wijs: loop!)

enkelvoud    ik-vorm + t              jij/u loopt, hij/zij/het loopt

meervoud    hele werkwoord  wij lopen, jullie lopen, zij lopen

De ik-vorm van het werkwoord is de vorm die je krijgt als je het werkwoord in de tegenwoordige tijd vervoegt met ‘ik’.

Persoonsvorm in de verleden tijd

sterke werkwoorden enkelvoud en meervoud
- klinker in de ik-vorm verandert: ik/jij/hij/zij/ het liep, wij/jullie/zij liepen

 - hele vorm verandert ik/jij/hij/zij/het ging, wij/jullie/zij gingen

zwakke werkwoorden enkelvoud en meervoud

- ik-vorm + de(n) ik/jij/hij/zij/het gooide, wij/jullie/zij gooiden

- ik-vorm + te(n) ik/jij/hij/zij/het stopte, wij/jullie/zij stopten

Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit ‘T eXKoFSCHip schrijf je ik-vorm  + te(n). Anders schrijf je altijd de(n).

Opmerking 1:

Bij zwakke werkwoorden als verven en verbazen verandert de v en z aan het eind van de stam in een f of een s : ik verf , ik verbaas.

In de verleden tijd krijgen ze echter de(n) (ik verfde, ik verbaasde) omdat in het hele werkwoord een z en een v staan.

Opmerking 2:

Niet alle werkwoorden zijn op bovenstaande manier te vervoegen. Het Nederlands kent een aantal onregelmatige werkwoorden: hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen.

'T eXKoFSCHiP

Als de stam eindigt op één van de medeklinkers uit T eXKoFSCHiP schrijf 

je stam + te(n). Anders schrijf je altijd de(n).

Bij zwakke werkwoorden als verven en verbazen verandert de v en z aan het eind van de stam in een f of een s: ik verf, ik verbaas.
In de verleden tijd krijgen ze echter de(n) (ik verfde, ik verbaasde), omdat in het hele werkwoord een z en een v staan.

'T eXKoFSCHiP en voltooid deelwoord

Als de stam eindigt op één van de medeklinkers uit ‘T eXKoFSCHiP schrijf 

je ge ik-vorm + t. Anders schrijf je altijd +d.

Bij zwakke werkwoorden als verven en verbazen verandert de v en z aan het eind van de stam in een f of een s: ik verf, ik verbaas.
In het voltooid deelwoordkrijgen ze echter +d (ik heb geverfd, ik ben verbaasd), omdat in het hele werkwoord een z en een v staan.