Flex les 4H-stof Th 1 t/m 4

Flex les 4H-stof Th 1 t/m 4
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Flex les 4H-stof Th 1 t/m 4

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Thema 1 (behoeftes?)
-Soort, populatie, organisatieniveau, levenscyclus, levensloop, levensverschijnselen
- Celorganellen en hun functie, maken van een eiwit
- Actief vs passief transport, diffusie, osmose, turgor, plasmolyse, hypertoon vs hypotoon, concentratieverval.
- Onderzoek doen, fasen natuurwetenschappelijk onderzoek, 1 onafhankelijke variabele (oorzaak)

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk van deze groepen organismen vormen een populatie?
A
Alle bevers in Nederland
B
Alle vogels op Texel
C
Alle koninkspaarden in de Oostvaardersplassen
D
Alle darmbacteriën van meneer Schoen

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Breekt stoffen af
Maakt eiwitten
Bevat chromosomen
Celkern
Ribosomen
Lysosoom
Mitochondriën
ER
Golgi-systeem

Slide 4 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Kalium ionen (roze) bewegen de cel uit (naar links) door:

A
diffusie, dat is actief transport
B
transport via transportkanaaltjes, passief transport
C
osmose, dat is passief transport
D
transport via transportkanaaltjes, actief transport

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een pantoffeldiertje neemt water op door osmose. Waar is de waterconcentratie dan het hoogst?
A
in het pantoffeldiertje
B
buiten het pantoffeldiertje
C
binnen en buiten het pantoffeldiertje is waterpotentiaal gelijk

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een plantencel wordt in een hypertonische oplossing gelegd. Wat gebeurt er met deze cel?
A
de cel krimpt
B
de cel zwelt op
C
de cel verandert niet van vorm

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

MULTIPELE ALLELEN:
De ouders van Bert hebben bloedgroep A en B; Bert heeft bloedgroep B. De ouders van Anneke hebben bloedgroep A en 0; Anneke heeft bloedgroep A. Bert en Anneke trouwen en krijgen samen een kind. Hoe groot is de kans dat hun kind bloedgroep B heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 8 - Quiz

Bert heeft bloedgroep B, dat betekent dat de ouder met bloedgroep A heterozygoot IAi moet zijn (anders had Bert wel een allel A gehad). Bert heeft het allel i geërfd van deze ouder, en heeft dus genotype IB i. Anneke heeft van de bloedgroep 0-ouder zeker i geërfd, van de andere ouder IA. Het gaat dus om deze kruising: IBi x IAi:

De kans op een bloedgroep B kind is dus 25%, IBi namelijk.
Er wordt een eiwit gemaakt in een cel om vervolgens af te geven (secretie). Welke organellen komt dit eiwit (in wording) achtereenvolgend tegen?
1
3
4
2
Celkern
Mitochondrium
Celmembraan
Ribosoom
ER
Golgi-systeem

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Organisatieniveaus van klein naar groot
Cellen
Weefsels
Organen
Orgaanstelsels
Oganisme

Slide 10 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Amoeben zijn eencellige diertjes die onder andere in slootwater leven. Bij deze diertjes komen 'kloppende vacuolen' voor. Hiermee wordt overtollig water naar buiten gepompt. Er wordt een experiment uitgevoerd waarbij een aantal uit slootwater afkomstige amoeben in zeewater worden gelegd en een aantal in gedestilleerd water.
Eén van beide groepen amoeben verliest door osmose water. Welke groep is dat? Bij welke groep amoeben zullen kloppende vacuolen aanwezig zijn die met hoge frequentie samentrekken?
A
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in zeewater. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in zeewater.
B
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in zeewater. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in gedestilleerd water.
C
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in gedestilleerd water. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in zeewater.
D
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in gedestilleerd water. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in gedestilleerd water.

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een onderzoeksvraag is: 'Wat is de invloed van koken op de werking van het enzym amylase?'
Wat is in het onderzoek dat je moet doen om dit te bepalen de onafhankelijke variabele?
A
Temperatuur
B
Amylase
C
De werking
D
Zetmeel

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stel ik wil weten of paracetamol echt werkt. Ik geef 200 mensen met hoofdpijn 500 mg paracetamol en 200 mensen een placebo. Daarna moeten ze aangeven hoeveel de hoofdpijn minder is geworden.
Waarom gaf ik één groep een placebo?
A
omdat er anders geen resultaten zijn om conclusies te trekken
B
omdat ik dan de resultaten kan vergelijken om te zien of het werkt
C
omdat mensen anders misschien denken dat het werkt, en daardoor minder hoofdpijn hebben
D
die placebo is niet nodig in dit experiment, dit is een strikvraag

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Groenten in het donker
Behalve witlof zijn er verschillende groenten die gekweekt worden in het donker. Het zogenaamd etioleren leidt tot eigenschappen van de groente, die erg gewaardeerd worden door de consument, zoals kleur en een zachte smaak door het ontbreken van steunweefsel. Dit kennen we bij bijvoorbeeld taugé, alfalfa en asperges (zie afbeelding 8).
Alfalfa is de Nederlandse naam van de ontkiemde zaden van de luzerne
(Medicago sativa). Alfalfa kan het hele jaar ontkiemen, en is het hele jaar verkrijgbaar. Alfalfa kan in salades gebruikt worden.

 
 



Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Groenten in het donker (vervolg) 
Het effect van licht op de groei en ontwikkeling van taugé en alfalfa kan op school onderzocht worden. De zaden kiemen gemakkelijk op natte watten. Je beschikt over:
− kweekbakjes
− watten
− water
− luzernezaden
− geodriehoek/meetlatje
− groeilampen
− donkere ruimte/deksels/aluminiumfolie/zilverpapier

 3p 27 Beschrijf een proefopzet om de volgende hypothese te testen:
 “Naarmate de lichtintensiteit toeneemt, neemt de lengtegroei van alfalfa af”.
(Let op: een 3 punten vraag, dus ook voor 3 punten antwoord geven !)


 
 



Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


27) Groenten in het donker (vervolg) 

 Beschrijf een proefopzet om de volgende hypothese te testen:
 “Naarmate de lichtintensiteit toeneemt, neemt de lengtegroei van alfalfa af”.
(Let op: een 3 punten vraag, dus ook voor 3 punten antwoord geven !)


Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Men legt enkele cellen uit een normale aardappel in gedestilleerd water. Wat gebeurt er met de osmotische waarde van de cellen? En met de turgor?
A
De osmotische waarde en turgor veranderen niet
B
De osmotische waarde neemt af en de turgor neemt toe
C
De osmotische waarde en turgor nemen af
D
De osmotische waarde en turgor nemen toe

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een druppel menselijk bloed wordt verdund met eenzelfde hoeveelheid gedestilleerd water.
Wat gebeurt er dan met de rode bloedcellen?
A
Ze veranderen niet
B
Ze krijgen een grotere turgor
C
Ze verschrompelen
D
Ze zwellen op

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In vier petrischalen met kiemende zaden zorgt ze voor verschil in temperatuur.
Daarnaast gebruikt ze twee verschillende verlichtingssterkten. Ze wil onderzoeken of de verlichtingssterkte invloed heeft op de kieming. Is dit onderzoek een valide onderzoek?

A
Ja, want ze heeft twee verschillende verlichtingssterkten gebruikt
B
Nee, want er zijn slechts twee verlichtingssterkten. dat is te weinig
C
Nee, want naast de verlichting is ook de temperatuur gevarieerd
D
Nee, want er worden meerdere variabelen tegelijk gemeten

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Thema 2
-Ongeslachtelijke voortplanting vs geslachtelijke voortplanting
Mitose vs Meiose
M/V voortplantingsstelsels
Werking van hormonen
Anticonceptie

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Juist 
Onjuist
24) Mitose en meiose
Hieronder staan 4 beweringen. Bepaal of de bewering juist of onjuist is en sleep naar het bijbehorende vak:

door mitose worden de geslachtscellen gevormd
nadat een eicel bevrucht is, vindt meiose plaats
tijdens de S fase wordt de hoeveel DNA in de cel verdubbeld
de mitose is onderdeel van de celcyclus 

Slide 21 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

24) Mitose
Zet de fasen van de mitose in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6

Slide 22 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions


26) MItose
Een menselijke cel bevat 46 chromosomen. Hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel maximaal tijdens de mitose?

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Thema 3
-Genotype vs fenotype
Dominant of recessief
Monohybride kruising vs dihybride kruising
intermediaire overerving
autosomaal vs X-chromosomaal
Lethale factor, multipele overerving, ongekoppelde of gekoppelde overerving.

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij pronkerwten zijn de allelen P en L gekoppeld. 

P = paarse bloemkleur en is dominant over rode bloemen.


Bij stuifmeelkorrels blijken twee vormen voor te komen: 

L = langwerpige stuifmeelkorrels
l = ronde stuifmeelkorrels

Een plant met rode bloemen en rond stuifmeel wordt gekruist met
een ouder die heterozygoot is voor beide eigenschappen:
Wat zijn de verhoudingen van de fenotypes in de F1-generatie?
A
0/100
B
25/75
C
50/50
D
20/80

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


2) Een letale factor
Het allel B is X-chromosomaal en dominant. Wanneer het recessieve allel b ontbreekt, is er sprake van een letale factor. Wanneer het dominante allel enkelvoudig voorkomt, is het niet dodelijk. Een mannetjesmuis met dit dominante allel wordt gekruist met een vrouwtjesmuis met deze dominante eigenschap.

Welke geslachtsverhouding vrouw : man kun je verwachten bij het grote aantal jongen dat ze krijgen? 


A
1 : 1
B
1 : 2
C
2 : 1
D
3 : 1

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een homozygoot zwart-ruwharig konijn wordt gekruist met een wit-gladharig konijn. De genen voor zwart en ruw zijn dominant.
Bij onderlinge voortplanting van individuen uit de F1 ontstaat een F2 waarin ongeveer 75% van de nakomelingschap zwart-ruwharig is.
Dit wordt veroorzaakt door gekoppelde overerving.
Welke genen zijn gekoppeld?

A
zwart en ruw
B
zwart en glad
C
zwart en wit
D
ruw en glad

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


3) Ziekte van Huntington
Mensen die lijden aan de ziekte van Huntington weten dit vaak pas op latere leeftijd. De ziekteverschijnselen komen namelijk pas tot uiting rond het veertigste levensjaar. De ziekte van Huntington is een dominant overervende aandoening.
Friso is heterozygoot voor het allel van de ziekte van Huntington. Het gen ligt niet op het X-chromosoom. Zijn vrouw Ellis heeft deze aandoening niet. 
Hoe groot is de kans dat hun dochter de ziekte heeft?


A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


7) Gekoppelde genen 
 




A
0
B
1/8
C
1/4
D
1/2

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


8) Vachtkleur bij konijnen
Bij een konijnenras wordt de vachtkleur bepaald door multipele allelen. De allelen hebben volgende volgorde van dominantie (het meest dominante allel staat vooraan): A (agouti) > ach (chinchilla) > ah (Himalaya) > a (albino).
Een fokker kruist een fenotypische agouti rammelaar (mannetje) en een Himalaya voedster (vrouwtje). Dat levert 100% agouti konijntjes op.
Welke van de volgende kruisingen kan dit zijn geweest?




A
B
C
D

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Het Syndroom van Marfan is een erfelijke aandoening. Het betrokken gen is autosomaal dominant. Mensen met het syndroom van Marfan hebben bij elke zwangerschap kans om de aandoening aan hun kind door te geven. In afbeelding 3 is een stamboom weergegeven van een familie waarin het syndroom van Marfan voorkomt. 
Hoe groot is de kans dat een dochtertje (aangegeven met ?) dit syndroom ook ontwikkelt?
A
25%
B
50%
C
kleiner dan 25%
D
meer dan 75%

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Jan en Gonnie hebben allebei bloedgroep B. De ouders van Jan hebben bloedgroep A en bloedgroep B, evenals de ouders van Gonnie.
 Gonnie is in verwachting van een kind waarvan Jan de biologische vader is. Hoe groot is de kans dat dit kind bloedgroep 0 zal hebben?


Slide 32 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Thema 4
Indeling plantenrijk en dierenrijk
Geslachtsnaam en soortnaam (Homo Sapiens)
Verschil celeigenschappen (plant, dier, bacterie, schimmel)
Evolutie: genetische variatie, natuurlijke selectie, selectiedruk, soortvorming door

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Huidcellen als visvoer
In Kangal, Turkije, zijn warmwaterbronnen waar je jezelf kunt ‘aanbieden’ als visvoer.
Als je een hand of een voet in het water steekt, komen er onmiddellijk kleine visjes aan je huid knabbelen (afbeelding 1). De lokale bevolking schrijft een heilzame werking aan dit gedrag van de visjes toe.

Waarschijnlijk helpen de mensen de vissen (Garra rufa) meer dan dat de vissen de mensen helpen. Dode huidcellen vormen namelijk een noodzakelijke voedselbron voor de vissen. Hun oorspronkelijke voedsel (algen en kreeftjes) overleeft minder goed in de warmwaterbronnen.
De soort komt van oorsprong voor in kreekjes en meren die in verbinding stonden met de warmwaterbronnen. In de loop van de tijd zijn deze kreekjes en meren gescheiden geraakt van de warmwaterbronnen.
 
 



Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


18) Huidcellen als visvoer (vervolg)
De vissenpopulatie die nu in de warmwaterbronnen leeft, heeft zich aangepast aan het eten van menselijke huidcellen.
Er wordt door wetenschappers gesuggereerd dat de vissen in de warmwaterbronnen als gevolg van hun voedselspecialisatie tot een nieuwe soort zullen evolueren.

Wanneer kunnen de vissen in deze populatie tot een nieuwe soort worden gerekend?


Slide 35 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


20) Siervruchten
Drie soorten siervruchten zijn Cucurbita maxima, Cucurbita lagenaria en Cucurbita pepo. Curcurbita maxima is inmiddels een uitgestorven soort. Van deze siervrucht zijn alleen fossielen gevonden.
Behoren Cucurbita maxima en Cucurbita lagenaria tot dezelfde soort? Leg je antwoord uit.



Slide 36 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Van geslachtelijke voortplanting (met geslachtscellen dus) krijg je nakomelingen met meer variatie. Wanneer is dat handig?
A
Als de omstandigheden voor overleven erg gunstig zijn
B
Als de omstandigheden voor overleven minder gunstig zijn

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


15) Natuurbranden
De vlieëbos is een struikachtige plant die groeit in Zuid-Afrika. In de gebieden waar de struik vlieëbos voorkomt, ontstaan elke paar jaar natuurbranden. De struik kan deze branden overleven doordat het onderste gedeelte van de stam zich onder de grond bevindt. Andere soorten, zoals de waboom (Protea nitida), overleven doordat ze een dikke schors hebben. Hierdoor kunnen deze soorten na een brand opnieuw uitlopen.
Leg uit hoe de waboom in de loop van de evolutie een steeds dikkere schors heeft gekregen. (Let op: een 3 punten vraag, dus ook voor 3 punten antwoord geven !)

Slide 38 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


21) Homologe ontwikkeling in de evolutie

Welke van de deze structuren zijn homoloog?
 

 



A
de vleugels van nachtegalen en sprinkhanen
B
de voorpoten van vleermuizen en walvissen
C
het hart van kevers en hagedissen
D
het skelet van krabben en schildpadden

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


22) Een verwantschapsschema

In de afbeelding is in een verwantschapsschema de afstamming van een aantal soorten weergegeven.
Welke soort is eerder ontstaan, soort 3 of soort 7?




A
soort 3
B
soort 7

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


23) Een verwantschapsschema (vervolg) 

Welke soort komt in aanmerking als gemeenschappelijke voorouder van de soorten 11 en 12?




A
soort 1
B
soort 2
C
soort 3
D
soort 7

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions