Taalverzorging H2

Nederlands
We gaan eerst 10 minuten lezen en daarna starten we met een lessonup.
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
We gaan eerst 10 minuten lezen en daarna starten we met een lessonup.

Slide 1 - Diapositive

Hoe vind je de pv?

Slide 2 - Question ouverte

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 3 - Question ouverte

pesten is een sterk werkwoord
A
fout
B
goed

Slide 4 - Quiz

'lopen' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

'eten' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Hoe schrijf je de persoonsvorm (VT)?

Wat .......... jij van de musical. (vinden)
A
vind
B
vindde
C
vindt
D
vond

Slide 7 - Quiz

'schrijven' is een sterk werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

De bakker bakt vandaag een lekkere taart.
A
De bakker
B
bakt
C
een lekkere taart
D
vandaag

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Moet jij elke ochtend naar school fietsen?
A
moet
B
fietsen
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Waarom ben jij boos?
A
Waarom
B
ben
C
jij
D
boos

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Marieke en Sourin gaan samen voetballen.
A
Marieke
B
Sourin
C
Marieke en Sourin
D
voetballen

Slide 12 - Quiz

In welke zin staat een sterk werkwoord?
A
Wij zoeken een schat.
B
Wij tekenen een boom.
C
Wij spelen buiten.

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Volgende week heeft Jaimie een boekbespreking.
A
Volgende week
B
Jaimie
C
heeft
D
een boekbespreking

Slide 14 - Quiz

'ik heb de kerstboom opgezet en de kerstballen erin gehangen.'
Wat mist in deze zin?
A
Een onderwerp
B
Een komma
C
Een hoofdletter
D
Een punt

Slide 15 - Quiz

wat is er fout aan deze zin:
karel liep op zijn gemak naar huis.
A
hoofdletter vergeten
B
karel verkeerd gespeld
C
punt vergeten
D
gemak verkeerd gespeld

Slide 16 - Quiz

Welke zin klopt?
A
's Morgens loop ik naar school.
B
'S morgens loop ik naar school.

Slide 17 - Quiz

Welke zin klopt?
A
Wij gingen naar Noorwegen op vakantie
B
wij gingen naar Noorwegen op vakantie.
C
Wij gingen naar Noorwegen op vakantie.
D
Wij gingen naar noorwegen op vakantie

Slide 18 - Quiz