H3 U3 L1 - Grammar: Passive

Unit 3.1 - Grammar
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Unit 3.1 - Grammar

Slide 1 - Diapositive

Lesson objectives
  • You know how to use the words of Lesson 1
  • You can see the difference between active and passive voice
  • You can use the 2 different forms of the passive in sentences: present and past

-Homework check: Exc. 5, 6 (WB, p. 93)
-Grammar note: Passive (excc. 8, 9)


Slide 2 - Diapositive

WB exc. 5


WB exc. 6







And a small quiz :)




Slide 3 - Diapositive

Passives

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Doe oefening 8 uit je WB
2 minuten
samen
timer
1:00

Slide 7 - Diapositive

exc. 8





Hoeveel had je goed?
Is dat goed genoeg om verder te gaan?

Slide 8 - Diapositive

Wat maakt een zin passief?
  Passive = 'to be' + volt. deelwoord

The dog bites the woman
The woman is bitten (by the dog).

The doctor stitched the wound
The wound was stitched (by the doctor).

Slide 9 - Diapositive

Lijdend voorwerp
                                 Wie/wat + onderwerp + gezegde?
The dog bites the woman
Ond? The dog
Gez? bites (in present simple)
Wie bijt de hond? De vrouw! 

                                 The woman is bitten (by the dog).


Het lijdend voorwerp van de actieve zin =
het onderwerp van de passieve zin!

Slide 10 - Diapositive

Lijdend voorwerp
                                   Wie/wat + onderwerp + gezegde?

The doctor stitched the wound
Ond? the doctor
Gez? stitched
Wat hecht de dokter?  De wond!

                             The wound was stitched (by the doctor).
Het lijdend voorwerp van de actieve zin =
het onderwerp van de passieve zin!

Slide 11 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp?
Rafael talks to Jane.

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?
Fran has given Felix a present
for his birthday.

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?
The ambulance takes victims
to the hospital

Slide 14 - Question ouverte

Stappenplan Passive
  1. Zoek het lijdend voorwerp in de actieve zin.
  2. Zet het lijdend voorwerp vooraan in de nieuwe passive zin.
  3. Zoek het werkwoordelijk gezegde (= persoonsvorm + andere werkwoorden.)
  4. Bepaal de tijd van het werkwoordelijk gezegde uit de actieve zin.
  5. Zet de tijd om volgens het rijtje 'alle tijden van de passive'.
  6. Herschrijf de zin! (laat eventueel het onderwerp uit de oorspronkelijke zin weg).

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Voor nu: doe opdracht 9 uit je WB
Alleen present simple passive en past simple passive

ALLEEN, 5 minuten maximaal
timer
5:00

Slide 18 - Diapositive

WB 9


Hoeveel heb je goed van de 8?

70% is voldoende
Is dat genoeg om door te gaan?

meer oefenen:
L1 extra Grammar exc. 2





Slide 19 - Diapositive

If you want to/need to practice more:
doe de volgende opdrachten over passive en active

Slide 20 - Diapositive

The Government is planning a new road near my house.
A
passive
B
active

Slide 21 - Quiz

Boys like to play soccer.
A
passive
B
active

Slide 22 - Quiz

This room has been painted blue.
A
passive
B
active

Slide 23 - Quiz

Cricket is played in Australia.
A
passive
B
active

Slide 24 - Quiz

The friends have been looking forward to meeting her.
A
passive
B
active

Slide 25 - Quiz

The search will be stopped because of the storm.
A
passive
B
active

Slide 26 - Quiz

Extra: 
passive present simple or past simple
other tenses too!

Slide 27 - Diapositive

Make a passive:
Lots of books ...(read, not) by those children yet.
A
aren't read
B
isn't read
C
weren't read
D
haven't been read

Slide 28 - Quiz

Make a passive:
Lots of books ... (buy) by my father every year.
A
are bought
B
is bought
C
were bought
D
have been bought

Slide 29 - Quiz

Make a passive sentence:
Lots of books ... (read) by children in 1890.
A
are read
B
is read
C
were read
D
have been read

Slide 30 - Quiz

Let's see what you know already... relative pronouns
1 is dubbel! 
wiens (bezit)
wie is
waar (betrekkelijk)
welke (dingen)
tijden
personen, met een vz
personen
whose

who's

where
which
when
whom
that
who

Slide 31 - Question de remorquage

homework:
exc. 7 uit je WB

oefeningen van de hand-out...

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Lien

Slide 34 - Lien

Slide 35 - Lien

Slide 36 - Lien