Rekenen les 2

Meten is weten
Rekenen Les 2 Gewichtsmaten en Inhoudsmaten
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Meten is weten
Rekenen Les 2 Gewichtsmaten en Inhoudsmaten

Slide 1 - Diapositive

Leerdoel
Aan het eind van deze les weet je...
- De volgorde van de gewichtsmaten en inhoudsmaten
- Hoe je gewichtsmaten en inhoudsmaten omrekent
- Hoe je maten kunt schatten
- Wat de voorzetsels bij deze maten betekenen

Slide 2 - Diapositive

Terugblik lengtematen

Slide 3 - Diapositive

Welke gewichtsmaten
en inhoudsmaten
ken je?

Slide 4 - Carte mentale

Gewichtsmaten

Slide 5 - Diapositive

Hoe kan het gewicht van deze voorwerpen het best gemeten worden? 
Sleep het plaatje naar het goede gewicht
kilogram
gram

Slide 6 - Question de remorquage

Weet je nog?
Wanneer je met een grotere maat meet wordt het getal kleiner!
kg - hg - dag - g - dg - cg - mg

Voorbeeld:
1000 gram = 1 kg

Slide 7 - Diapositive

Welke beschrijving hoort bij welk gewicht?
0,1 kilo
0,498 kilo
2,987 kilo
1,5 kilo
1,1 kilo
ruim een kilo
bijna een halve kilo
3 pond
bijna 3 kilo
1 ons

Slide 8 - Question de remorquage

100 gram is hoeveel kg?
A
10 kg
B
0,1 kg
C
0,01 kg
D
1 kg

Slide 9 - Quiz

Wat is gelijk aan 3800 g?
A
3,8 kg
B
38 kg
C
0,38 kg
D
380 kg

Slide 10 - Quiz

Gert weegt 90 kg, Edwin 78 kg, Ricardo 82 kg en Erik weegt 75 kg.
Wie is op een na het lichtst?
A
Gert
B
Erik
C
Ricardo
D
Edwin

Slide 11 - Quiz

Wat is gelijk aan 1,5 kg
Kies twee antwoorden.
A
1 kg en 500 g
B
1 kg 50 g
C
15 kg
D
1500 g

Slide 12 - Quiz

Welke doos is het zwaarst?
A
1,12 kg
B
1,22 kg
C
1,05 kg
D
1,11 kg

Slide 13 - Quiz

Inhoudsmaten

Slide 14 - Diapositive

liter
deciliter
centiliter
milliliter
Welke maat past bij de plaatjes?

Slide 15 - Question de remorquage

Weet je nog?
Wanneer je met een grotere maat meet wordt het getal kleiner!
kl - hl - dal - l - dl - cl - ml

Voorbeeld:
1000 ml = 1 liter

Slide 16 - Diapositive

Pak een glas of fles drinken voor jezelf en maak hier een foto van.

Slide 17 - Question ouverte

Als ik 6 glazen limonade drink van 200 ml, hoeveel liter heb ik dan gedronken? Zet je berekening erbij!

Slide 18 - Question ouverte

De inhoud van een zwembad meet je in...
A
Decaliters
B
Milliliters
C
Liters
D
Centiliters

Slide 19 - Quiz

De inhoud van een blikje cola zou kunnen zijn..
A
3 liter
B
0,3 liter
C
3 centiliter
D
0,30 centiliter

Slide 20 - Quiz

5000 ml = .................... L
A
50
B
500
C
5
D
50000

Slide 21 - Quiz

76 cl = .......................... ml
A
7,6
B
0,76
C
7600
D
760

Slide 22 - Quiz

18 dl = .................... ml
A
1,8
B
1800
C
180
D
18000

Slide 23 - Quiz

63 cl = .............. ml
A
6,3
B
630
C
6300
D
0,63

Slide 24 - Quiz

3000 ml = .................... L
A
3
B
30
C
300
D
0,3

Slide 25 - Quiz

83 dl = .................. cl
A
830
B
8,3
C
0,83
D
8300

Slide 26 - Quiz

400 ml = ................. dl
A
4000
B
0,4
C
40
D
4

Slide 27 - Quiz

In een flesje zit 500 ml bronwater.

Hoeveel cl is dat?
A
50 cl
B
5000 cl
C
0,5 cl
D
5 cl

Slide 28 - Quiz

Wat is de grootste maat?
A
0,5 l
B
400 ml
C
75 cl
D
0,8 cl

Slide 29 - Quiz

Ik heb 600 mL sinaasappelsap nodig voor 6 personen.
Hoeveel heb ik nodig voor 4 personen?
A
100
B
150
C
300
D
400

Slide 30 - Quiz

 Er zijn dus drie soorten maten


- Lengte
- Gewicht
- Inhoud

Slide 31 - Diapositive


Lengte
km-hm-dam-m-dm-cm-mg
Gewicht
kg - hg - dag - g - dg - cg - mg
Inhoud
kl - hl - dal - liter - dl - cl - ml
Voorzetsels
k = kilo
h = hecto
da = deca
-
d = deci
c = centi
m = mili

Slide 32 - Diapositive

Huiswerk
Oefen op rekensite.nl met de categorie Meten en Maten (3 x 15 minuten)

Slide 33 - Diapositive

Wat heb je van deze les geleerd?

Slide 34 - Question ouverte

Wat vond je van deze les?

Slide 35 - Question ouverte

Tot volgende week!

Slide 36 - Diapositive