A1 - A2 - Voegwoorden en/want/maar/dus/of/omdat/als

                       Doel

  • Ik kan zinnen maken met EN, MAAR, WANT, OF in de zin.


1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

                       Doel

  • Ik kan zinnen maken met EN, MAAR, WANT, OF in de zin.


Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voegwoorden 
niveau A1-A2

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee zinnen verbinden met en
Wanneer gebruik je het voegwoord en in een zin?

Het voegwoord en verbindt twee zinnen, en plakt twee zinnen aan elkaar.

Ik hou van pannenkoeken en ik hou van pizza.


Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij een keuze gebruik je of
Keuze: of
Het voegwoord of geeft een keuze aan.

Ik drink graag koffie of ik drink graag thee.
Ik drink graag koffie of thee. 

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij een tegenstelling gebruik je maar
Het voegwoord maar geeft een tegenstelling aan. 

Ik vind je wel leuk, maar ik ben niet verliefd op je.
Ik wil graag zwemmen, maar ik ben bang

Tegenstelling: tegenovergestelde, zwart en wit     donker en licht

Slide 6 - Diapositive

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!
Een reden of oorzaak, want, omdat
De voegwoorden want, omdat, doordat geven aan waarom iets is. Ze geven een reden of oorzaak aan. 

Yasmine is goed in grammatica, omdat ze zo goed geoefend heeft.
Merline kwam te laat voor de les, doordat de lift weer kapot was.

Slide 7 - Diapositive

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
2 zinnen verbinden met 'dus'
Dus gebruik je bij een conclusie

Ik ben ziek, dus ik blijf thuis
Ik heb een toets, dus ik moet op tijd leren



Slide 8 - Diapositive

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
Zinnen maken

Nu jullie! Voer het juiste woord in.
Succes;-)

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik hou van fietsen ...... van wandelen

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn familie is groot ...... ik heb 10 broers en zussen!

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De cursisten werken hard ....... ze mogen eerder naar huis.

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De docent geeft een opdracht ....... niet iedereen snapt het.

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De vrouw luistert muziek ....... ze leest een boek.

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik wil graag verhuizen ....... ik wil een huis met een tuin.
Ik sta in de file ...... ik kom te laat op mijn werk.
Ga je op de fiets ..... ga je liever met de bus?
Mijn opa is 83 ......................... mijn oma is 81 jaar.
Ik wil graag uitslapen ................ de buurman maakt veel lawaai!
want
dus
of
en
maar

Slide 15 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

2 zinnen verbinden met 'OMDAT'

1.   wie of wat + ww + rest
Marieke + drinkt +  koffie
2. wie of wat + rest + ww
Ze + dat +  lekker + vindt


             
Marieke drinkt koffie omdat ze dat lekker vindt.

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

2 zinnen verbinden met 'ALS'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd en/of plaats
Marieke + drinkt + koffie
2. Wie of wat + rest = tijd en/of plaats + ww
De thee  + op + is 
        

           
Marieke drinkt koffie als de thee op is. 

Slide 17 - Diapositive

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!
Zinnen maken

Nu jullie! Voer het juiste woord in.
Succes;-)

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik ga fietsen ...... ik niet van wandelen hou.

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik maak mijn huiswerk vanavond ...... ik klaar ben met werken!

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De cursisten werken hard ....... ze dan eerder naar huis mogen.

Slide 21 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De docent geeft een opdracht ....... de uitleg klaar is.

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De vrouw luistert muziek ....... ze in de tuin werkt.

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Zinnen met voegwoorden
1. Ik wil naar de les maar ik ben ziek.
2. Ik ga naar de les want ik wil goed Nederlands leren.
3. Ik ga naar de les of ik ga naar mijn werk.
4. Ik ga naar de les dus ik neem mijn boek mee.
5. Ik ga naar de les en ik werk hard.
6. Ik ga naar de les omdat ik goed Nederlands wil leren.
7. Ik ga naar de les als ik een contract heb.

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Als je goed leert:
* Kun je meer begrijpen
* Kun je beter zelf antwoord geven
* Maak je je toetsen makkelijker en beter
* Ga je sneller vooruit!
SUCCES MET DE JIJ-TOETSEN!

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions