paragraaf 5 maak je na eigen inzicht op basis van leerdoelen.
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
programma
herhaling paragraaf 4
huiswerk paragraaf 4
uitleg paragraaf 6
paragraaf 5 maak je na eigen inzicht op basis van leerdoelen.
Slide 1 - Diapositive
de intrinsieke waarde is de waarde van geld die op het biljet/munt staat
A
waar
B
niet waar
Slide 2 - Quiz
Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld
Slide 3 - Quiz
De nominale waarde van geld is altijd groter (of gelijk) aan de intrinsieke waarde
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quiz
De nieuwe Nike's bij Runnersworld zijn iets duurder dan de Asics. Ik twijfel nog. Hoe gebruik ik het geld?
A
als rekenmiddel
B
als betaalmiddel
C
als ruilmiddel
D
als spaarmiddel
Slide 5 - Quiz
Geld kan gebruikt worden als spaarmiddel. Wie van de volgende personen doet dat? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
Frank houdt wat geld achter de hand voor tegenvallers.
B
Lana betaalt haar boodschappen.
C
Ruurd vergelijkt de prijzen in twee winkels.
Slide 6 - Quiz
Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil, giraal geld.
B
indirecte ruil, giraal geld.
C
Directe ruil, chartaal geld.
D
Indirecte ruil, chartaal geld.
Slide 7 - Quiz
Geldfuncties Niki zit in havo 3 en werkt in de zomervakantie bij de H&M-winkel in Breda. Per uur verdient Niki € 5 bruto (a). Netto houdt ze € 4,50 per uur over (b), zodat ze bij 40 uur werken 40 × € 4,50 = € 180 (c) per week zal ontvangen. Hiervan zet ze € 150 op een spaarrekening (d). De rest maakt Niki op aan uitgaan (e). Ze spaart voor een fel begeerde auto, die ze over 3 maanden wil kopen. Deze staat nu te koop voor € 1.000 (f).
De functie bij (c) is ........ en bij (d) is ........ .
A
c = ruilmiddel en
d = spaarmiddel
B
c = rekenmiddel en
d = spaarmiddel
C
c = spaarmiddel en
d = spaarmiddel
D
c = spaarmiddel en
d = spaarmiddel
Slide 8 - Quiz
Op mijn rekening staat € 100. Is dit chartaal geld of giraal geld?