LV1 verbos regulares -AR, números hasta 20 e idiomas

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 1

Week 3

- Je kunt het regelmatig werkwoorden op -AR vervoegen en gebruiken in een zin. 

- Je kunt benoemen welke talen je 

   spreekt. 

- Je kunt een vraag stellen.

- Je kunt tellen tot 20.

Opdrachten week 3

Maken:

MP H1

WB 12-14 (pag 12)

15-18 (pag 13)

Test (pag 16)

Leren:

woordenlijst MP TB p. 163-164

vanaf 8 t/m 12

Het regelmatig werkwoord

- ar

-er

-ir

Hablar, trabajar, estudiar, buscar

aprender, comer, beber, leer

vivir, escribir, abrir, asistir

Het regelmatig werkwoord

STAM : -AR

Hablar > hablar > habl

informar > informar  > inform

buscar > buscar > busc

Het regelmatig werkwoord

HABLAR   > HABL-

yo	habl	o
tú	habl	as
él, ella, usted	habl	a
nosotros	habl	amos
vosotros	habl	áis
ellos, ustedes	habl	an

Uitgangen -AR

-o

-as

-a

-amos

-áis

-an

Uitgangen -AR

Ik studeer luchtvaart                     Estudio Aviación

Praat jij Nederlands?                      ¿Hablas holandés?

Spreekt u Chinees?                        ¿Habla chino?

José werkt in een restaurant     José trabaja en un restaurante.

Wij reizen naar Spanje.                 Viajamos a España.

Zoeken jullie de bank?                   ¿Buscáis el banco?

Zij luisteren naar muziek.             Ellos escuchan música.   

MP TB pag 14 tarea 8

Lees wat de volgende personen schrijven over hun talenkennis. Onderstreep de talen die ze noemen: 

MP, TB, p. 14, op. 8

Lees wat de volgende personen schrijven over hun talenkennis. Onderstreep de talen die ze noemen: 

In tweetallen. Stel elkaar vragen over de personen uit de tekst.

¿Quién... ? ¿Dónde... ? ¿Qué...? 

¿De dónde...? ¿Para qué...?

MP TB pag 15 tarea 9a 

Luister naar de fragmenten en kruis aan of de personen praten over werk / school of over vrije tijd

MP TB p. 15 op. 9b

Lees de vragen en kruis aan, wat voor jou geldt. Stel de vragen ook aan twee medestudenten en kruis aan wat op hen van toepassing is.

MP TB pag 15 tarea 10

Bereid voor de volgende les 8 zinnen voor waarin je jezelf presenteert. Benoem daarbij:

Nombre y apellidos                                Deporte

Ciudad                                                          País/nacionalidad                

Escuela                                                        Empresa    

Idiomas                                                        Motivo para estudiar español

0

Deze video is ter herhaling om je voor te stellen en te vragen hoe het gaat.

Herhaling week 2

Maak de volgende opdrachten in deze LessonUp om te controleren of je de stof van vorige week beheerst

página

1. el
2. la
3. los
4. las

tarde

1. el
2. la
3. los
4. las

día

1. el
2. la
3. los
4. las

país

1. el
2. la
3. los
4. las

ciudad

1. el
2. la
3. los
4. las

Koppel lidwoord aan zelfstandig naamw.

el

la

los

las

palabras

imagen

tenis

nombres

Vertaal :
usted

Vertaal :
el apellido

Vertaal :
la ciudad

Vertaal :
Buenas noches

Vertaal :
Waar kom je vandaan?

Vertaal :
el nombre

Vertaal :
no sé

Juan komt uit Madrid.
Juan ... Madrid

Ik ben student.
Yo ... estudiante.

Josefina is piloot.
Josefina ... piloto

Bent u Hernán González?
¿ ... usted Hernán González?

Wij komen uit Rotterdam.
Nosotros ... Rotterdam

Waar komen jullie vandaan?
¿De dónde ... ?

Jouw moeder is leraar.
Tu madre ... profesora

Jullie ouders komen uit Peru.
Vuestros padres ... Perú.

Extra oefenen met werkwoorden

Met verbuga kun je de werkwoorden oefenen. 

Kies ser of vink aan "regelmatige werkwoorden" en kies dan alle werkwoorden die als laatste letters -AR hebben

Kies bij tijden: "presente" (de bovenste) om te tegenwoordige tijd te oefenen