Toets versie 2 cel en leven

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
Geprogrammeerde celdood

1 / 20
suivant
Slide 1: Question ouverte
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
Geprogrammeerde celdood

Slide 1 - Question ouverte

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
deel van een chromosoom, waar de twee zusterchromatiden aan elkaar verbonden zijn

Slide 2 - Question ouverte

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
De fase tussen twee celdelingen in.

Slide 3 - Question ouverte

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
Druk van de cel op de celwand.

Slide 4 - Question ouverte

Pinguïns komen voor in heel koude, maar ook in gematigde streken. Verklaar dat een keizerspinguïn (110 cm) op de ijskoude Zuidpool kan overleven en een zwartvoetpinguïn (65 cm) niet.

Slide 5 - Question ouverte

Drie reageerbuizen worden gevuld met oplossingen van keukenzout (NaCl) van verschillende concentraties. Buis 1 bevat een 0,2% NaCl-oplossing, buis 2 bevat een 0,9% NaCl-oplossing en buis 3 bevat een 1,7% NaCl-oplossing. In elk van deze buizen wordt een stukje van hetzelfde verse weefsel ondergedompeld. De stukjes weefsel zijn allemaal even groot en rood van kleur. Voordat ze in de buizen zijn gedaan, zijn ze eerst goed afgespoeld totdat ze geen kleurstof meer afgeven. Na een half uur wordt het experiment beëindigd. De oplossing in buis 1 is licht rood geworden. De oplossingen in buis 2 en 3 zijn kleurloos gebleven.

Welke leerling heeft gelijk?
A
Leerling 1 beweert dat de cellen in buis 3 groter zijn dan in buis 2.
B
Leerling 2 beweert dat de cellen in de buizen 2 en 3 een celwand hebben, zodat ze geen invloed ondervinden van het veranderen van de osmotische waarde van de omgeving.
C
Leerling 3 beweert dat de cellen in buis 2 groter zijn dan de cellen in buis 3
D
Leerling 4 beweert dat de cellen afkomstig zijn van planten

Slide 6 - Quiz

Vier leerlingen hebben ieder een tekening gemaakt van een geplasmolyseerde cel. In deze tekeningen stelt 1 de celkern, 2 de celmembraan, 3 de vacuolemembraan en 4 het cytoplasma voor.

vraag: In welke tekening zijn de onderdelen juist genummerd en is de ligging van de onderdelen juist weergegeven?
A
Cel A
B
Cel B
C
Cel C
D
Cel D

Slide 7 - Quiz

In het DNA van een bepaalde bacterie zit 16% adenine.
Hoeveel procent van het DNA bestaat uit G nucleotiden?

Slide 8 - Question ouverte

Je ziet enkele stappen uit de mitose. Zet deze stappen in de juiste volgorde
1
5
4
6
3
2
7
Er ontstaan nieuwe kernmembranen
De chromatiden worden uit elkaar getrokken
De cel groeit uit tot het oorspronkelijke formaat
DNA wordt gerepliceerd
De chromosomen spiraliseren
De chromosomen gaan in het midden van de cel liggen
De kernmembraan verdwijnt en chromosomen liggen los in de cel

Slide 9 - Question de remorquage

Waar
Niet waar
Transportblaasjes kunnen zowel van binnen de cel naar buiten de cel
worden gebracht en andersom
transporteiwitten kunnen alleen voor actief transport gebruikt worden
Ribosomen lezen de chromosomen af tijdens het maken van eiwitten 
Een enzym is altijd opgebouwd uit aminozuren
osmose vindt alleen plaats door een semipermeabele wand

Slide 10 - Question de remorquage

Watertransport
In het membraan van een cel bevinden zich aquaporines, ofwel waterkanaaltjes. Deze kanaaltjes staan open.

Wat gebeurt er als de cel in gedestilleerd water wordt gelegd?
A
Er stroomt water via passief transport de cel uit.
B
Er stroomt water via actief transport de cel in.
C
Er stroomt water via actief transport de cel uit.
D
Er stroomt water via passief transport de cel in.

Slide 11 - Quiz

Leg uit welk van de drie typen stamcelbronnen het minst gedifferentieerd is.

Slide 12 - Question ouverte

Eén van de ketens in het DNA-molecuul heeft de volgende structuur:
3’ A- T- A- C- T- A- T- A- G- A- A- C- A- T- A- G- G- A 5’ (keten 1)
Hoe ziet het volledige DNA-molecuul eruit? Geef de complementaire keten (dit is keten 2).

Slide 13 - Question ouverte

Uit hoeveel tripletten bestaat keten 1?
3’ A- T- A- C- T- A- T- A- G- A- A- C- A- T- A- G- G- A 5’ (keten 1)

Slide 14 - Question ouverte

De onderstaande DNA keten wordt van links naar rechts afgelezen. Geef de aminozuurvolgorde van het eiwit dat hier uiteindelijk mee kan worden gemaakt. Laat zien hoe je aan je antwoord komt.
3' C - G- G- A- T- G- C- T- A- T- C- G- A- T- C- A- T- A 5'

Slide 15 - Question ouverte

Zou de volgende RNA-code het
begin of eind kunnen zijn van een eiwit?

RNA: UUGAUGAAUUGGCGA

Slide 16 - Question ouverte

Diffusie
actief transport
gefaciliteerd transport
passief transport

Slide 17 - Question de remorquage

1. Eiwit komt in het inwendige van het ER.
2. Stukje DNA wordt overgeschreven tot RNA.
3. Een signaal komt in de kern: een deel van het DNA wordt actief.
4. Een ribosoom maakt het benodigde eiwit.
5. RNA gaat van de kern naar ribosoom.
6. Mitochondrium maakt energie voor eiwitproductie.

Slide 18 - Question de remorquage

Bij wie verloopt de celcyclus van botcellen sneller; bij een baby of bij een volwassene? Leg je antwoord uit.

Slide 19 - Question ouverte

In welke fase(n) van de celcyclus zijn de chromosomen zichtbaar zoals in de afbeelding?

A
M-fase
B
S-fase
C
G1-fase
D
G2-fase

Slide 20 - Quiz