Taalkunde (bijvoeglijke bijzin en de komma)

Taalkunde (introductie)
Vandaag: starten met de komma
Materiaal: module, schrift, pen
Geef antwoord op de vraag:
Wat is het verschil in betekenis?

1. Docenten geven vaak het belang van hun leerstof, die je moet kennen voor de toets, aan.

2. Docenten geven vaak het belang van hun leerstof die je moet kennen voor de toets, aan.

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 55 min

Éléments de cette leçon

Taalkunde (introductie)
Vandaag: starten met de komma
Materiaal: module, schrift, pen
Geef antwoord op de vraag:
Wat is het verschil in betekenis?

1. Docenten geven vaak het belang van hun leerstof, die je moet kennen voor de toets, aan.

2. Docenten geven vaak het belang van hun leerstof die je moet kennen voor de toets, aan.

Slide 1 - Diapositive

Vorige weken
Je hebt gewerkt aan je inzicht in taal
Je hebt geleerd hoe je in rijke taal formuleert
Je hebt schrijfopdracht 3 gemaakt (nog niet beoordeeld!)
Deze les
Je leert de rol van de komma kennen
Vooruitblik
Komende week: leestekens in zinnen

Slide 2 - Diapositive

Weet je nog: bijvoeglijke bepaling
Geen eigen zinsdeel
Het is een zinsdeel binnen een zinsdeel

Het geeft extra informatie over een zinsdeel

Meestal een bijvoeglijk naamwoord of een bezittelijk voornaamwoord

Slide 3 - Diapositive

Weet je nog: bijvoeglijke bepaling
Ik luisterde naar de man.

Ik luisterde naar de enthousiaste man.

Ik luisterde naar de enthousiaste man, die een interessant verhaal deelde.

Slide 4 - Diapositive

Wat is een bijvoeglijke bepaling?

  1. Het geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord;
  2. Het is meestal een eigenschap of een toestand;
  3. Het is meestal een bijvoeglijk naamwoord of een bezittelijk voornaamwoord;
  4. Het is altijd onderdeel van een ander zinsdeel (en dus nooit een eigen zinsdeel)

Slide 5 - Diapositive

Wat is een bijvoeglijke bepaling?

  1. Het geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord;
  2. Het is meestal een eigenschap of een toestand;
  3. Het is meestal een bijvoeglijk naamwoord of een bezittelijk voornaamwoord;
  4. Het is altijd onderdeel van een ander zinsdeel (en dus nooit een eigen zinsdeel)
De hele klas luisterde geboeid naar de goede uitleg van de docent.

Mijn lessen deel ik met mijn fantastische leerlingen.

Slide 6 - Diapositive

Bijvoeglijke bepaling als bijzin

Als de bijvoeglijke bepaling een eigen persoonsvorm heeft, noem je het een bijvoeglijke bijzin.

De leerling die daar zit, heeft zijn huiswerk foutloos gemaakt.

Door het coronavirus zag Antoinette haar zoon, die in Amerika woont, maar liefst 6 maanden niet.

Het boek dat daar ligt, is heel populair.

Slide 7 - Diapositive

Bijvoeglijke bepaling als bijzin

Als de bijvoeglijke bepaling een eigen persoonsvorm heeft, noem je het een bijvoeglijke bijzin.

De leerling die daar zit, heeft zijn huiswerk foutloos gemaakt.

Door het coronavirus zag Antoinette haar zoon, die in Amerika woont, maar liefst 6 maanden niet.

Het boek dat daar ligt, is heel populair.
Wat valt op?

Bijvoeglijke bijzin begint in het Nederlands altijd met een betrekkelijk voornaamwoord 
(in tegenstelling tot het Engels: 
The man (that) I saw, is old / The man whose bike was stolen, went to the police)

Slide 8 - Diapositive

Beperkende bijvoeglijke bijzin

Er zijn meerdere subjecten, maar je zegt iets specifieks over een deel.

De leerlingen die nauwkeurig hun opdrachten maken, werken actief aan hun taalvaardigheid.


Uitbreidende bijvoeglijke bijzin

Slide 9 - Diapositive

Beperkende bijvoeglijke bijzin

Er zijn meerdere subjecten, maar je zegt iets specifieks over een deel.

De leerlingen die nauwkeurig hun opdrachten maken, werken actief aan hun taalvaardigheid.

Een deel van de leerlingen werkt actief aan de taalvaardigheid. Andere leerlingen niet.
Uitbreidende bijvoeglijke bijzin

Slide 10 - Diapositive

Beperkende bijvoeglijke bijzin

Er zijn meerdere subjecten, maar je zegt iets specifieks over een deel.

De leerlingen die nauwkeurig hun opdrachten maken, werken actief aan hun taalvaardigheid.

Een deel van de leerlingen werkt actief aan de taalvaardigheid. Andere leerlingen niet.
Uitbreidende bijvoeglijke bijzin

Je zegt twee dingen over hetzelfde subject / dezelfde subjecten.

De leerlingen, die nauwkeurig hun opdrachten maken, werken actief aan hun taalvaardigheid.

Slide 11 - Diapositive

Beperkende bijvoeglijke bijzin

Er zijn meerdere subjecten, maar je zegt iets specifieks over een deel.

De leerlingen die nauwkeurig hun opdrachten maken, werken actief aan hun taalvaardigheid.

Een deel van de leerlingen werkt actief aan de taalvaardigheid. Andere leerlingen niet.
Uitbreidende bijvoeglijke bijzin

Je zegt twee dingen over hetzelfde subject / dezelfde subjecten.

De leerlingen, die nauwkeurig hun opdrachten maken, werken actief aan hun taalvaardigheid.

Alle leerlingen maken nauwkeurig hun opdrachten en werken zo allemaal actief aan taalvaardigheid.

Slide 12 - Diapositive

Resumerend
Beperkend: je zegt iets over een deel van een groep. Je maakt de omschrijving nauwkeuriger. Alleen een komma na de bijvoeglijke bijzin.

Uitbreidend: je geeft extra informatie over het kernwoord. Dit is in principe weglaatbaar. Deze bijvoeglijke bijzin staat tussen twee komma's.

Slide 13 - Diapositive

De actie die een succes werd, wordt volgend jaar herhaald.
A
beperkende bijvoeglijke bijzin
B
uitbreidende bijvoeglijke bijzin

Slide 14 - Quiz

beperkende bijvoeglijke bijzin
uitbreidende bijvoeglijke bijzin
De opdrachten die je nog niet helemaal begrijpt, kun je beter nog een keer herhalen.
Het nummer, dat op Spotify te beluisteren is, is mateloos populair onder jongeren.
De gemeente waarschuwt jongeren die zich niet houden aan de RIVM-maatregelen.
De Nederlandse journalisten die weigerden de verklaring te ondertekenen, mogen de prins niet interviewen.
Tijdens het onweer van gisteren is de eik, die er al twee eeuwen stond, gesneuveld.

Slide 15 - Question de remorquage

Blok 6
Lees de theorie over de leestekens (29-31)
Maak daarna opdracht 1

Slide 16 - Diapositive