Zij is erg goed voor Nederlands en staat een 8.0. Zij moet echter die lastige toets nog inhalen.
Slide 9 - Diapositive
Voorbeeld/toelichtend
Er wordt een voorbeeld van een uitspraak / bewering genoemd.
Zoals, bijvoorbeeld, zo
Zij heeft echt altijd mazzel, zo heeft ze net te horen gekregen dat haar laatste 2 uren uitvallen.
Slide 10 - Diapositive
Wat is het signaalwoord? Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.
A
ik
B
maar
C
moest
D
maken
Slide 11 - Quiz
Welk verband geeft 'maar' aan?
A
opsomming
B
toelichting
C
tegenstelling
D
chronologie
Slide 12 - Quiz
Welk verband herken je in de volgende zin? Wij hebben diverse sporten gedaan. Ten eerste hebben we gevoetbald, daarnaast gevolleybald en ten slotte gebasketbald.
A
opsomming
B
voorbeeld/toelichtend
C
tegenstelling
Slide 13 - Quiz
Welk verband herken je in de volgende zin? Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA spelen.
A
opsomming
B
toelichting
C
tegenstelling
D
vergelijking
Slide 14 - Quiz
Doel-middelverband
Geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
Signaalwoorden: aan de hand van, zodat, om te, door middel van, met, met behulp van, middels, opdat
Met behulp van bijles lukte het hem om een voldoende voor Nederlands te halen.
Slide 15 - Diapositive
Samenvattend verband
De schrijver geeft een verkorte weergave van informatie uit de tekst.
Signaalwoorden: kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
Het bestuur wil strenge maatregelen nemen tegen de speler. De spelersraad vindt dit overdreven en de leider van het team denkt dat een waarschuwing voldoende is. Kortom, het is nog onduidelijk hoe dit gaat aflopen.
Slide 16 - Diapositive
Voorwaardelijk verband
Maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt.
Signaalwoorden: als (...dan), indien, tenzij, wanneer, mits
Alsje goed je best doet op school, dan mag je logeren dit weekend.
Slide 17 - Diapositive
Toegevend verband
Een andere kant van de zaak wordt aangegeven. De toegeving kan zowel achteraan als vooraan staan.
Signaalwoorden: ook al, zij het (dat), weliswaar, (al) hoewel, ofschoon, desondanks, niettemin
Hoewel An van kamperen houdt, gaat ze dit jaar niet mee naar de camping.
Slide 18 - Diapositive
Welk signaalwoord zie je in deze zin? Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
A
als
B
morgen
C
gaan
D
strand
Slide 19 - Quiz
Welk verband geeft het signaalwoord 'als' aan? Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
A
toegevend verband
B
samenvattend verband
C
voorwaardelijk verband
D
vergelijkend verband
Slide 20 - Quiz
Welk verband zie je in deze zin? Ik trok de hele dag met de kinderen op, hoewel ik erg moe was.
A
doel-middelverband
B
opsommend verband
C
redengevend verband
D
toegevend verband
Slide 21 - Quiz
Welk verband zie je in deze zin? Mijn buurman volgt een cursus Engels, zodat hij de kans op een internationale carrière vergroot.
A
doel-middelverband
B
voorwaardelijk verband
C
vergelijkend verband
D
oorzakelijk verband
Slide 22 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij een samenvattend verband?
A
opdat, door middel van, met behulp van
B
kortom, met andere woorden, al met al
C
indien, tenzij, wanneer
D
ook al, weliswaar, desondanks
Slide 23 - Quiz
Huiswerk voor morgen
Nieuw Nederlands online > Hoofdstuk 3 > Lezen: tekstverbanden en signaalwoorden