Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Welkom!
timer
10:00
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
Slide 1 - Diapositive
Wat ga je vandaag leren?
Uitleggen waarom je signaalwoorden in een tekst gebruikt.
Zes alineaverbanden noemen en herkennen.
Per alineaverband twee signaalwoorden noemen.
Signaalwoorden herkennen in een tekst.
Wat ga je leren?
Slide 2 - Diapositive
Wat is een verband in de tekst?
In een tekst sluiten zinnen en alinea's op een bepaalde manier bij elkaar
Zo kan in een zin een uitspraak staan en daar in de volgende zin een voorbeeld bij worden gegeven. Je spreekt dan van zinsverband. Er kan ook veen verband bestaan tussen alinea's
Bij ieder verband horen verschillende signaalwoorden. een signaalwoord geeft als het ware een seitnje aan de lezer: let op, nu komt er een voorbeeld of een uitleg.
In een tekst sluiten zinnen en alinea's op een bepaalde manier bij elkaar
Zo kan in een zin een uitspraak staan en daar in de volgende zin een voorbeeld bij worden gegeven. Je spreekt dan van zinsverband.
Er kan ook een verband bestaan tussen alinea's (alineaverband).
Bij ieder verband horen verschillende signaalwoorden. Een signaalwoord geeft als het ware een seintje aan de lezer: let op, nu komt er een voorbeeld of een uitleg!
Wat is een verband in een tekst?
Slide 3 - Diapositive
'Eerst ga je naar platform 9 3/4. Vervolgens ga je door de muur. Daarna pak je de trein.'
Slide 4 - Diapositive
1. Het chronologisch verband
De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde beschreven
Let op de volgende signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat en dadelijk.
Let ook op jaartallen!
Slide 5 - Diapositive
'Om te beginnen at ik een hamburger. Daarnaast kreeg ik een milkshake. Bovendien heb ik nog een ijsje op.'
Slide 6 - Diapositive
2. Het opsommend verband
Bij een opsommend verband worden zaken/dingen achter elkaar genoemd.
Let op de volgende signaalwoorden:
ten eerste / tweede/ derde,
om te beginnen,ook, daarnaast, ten slotte.
Slide 7 - Diapositive
'Er zijn gerechten waarbij witte rijst gewoon hóórt. Denk aan een gevulde Mexicaanse burrito of een Indische curry.'
Slide 8 - Diapositive
3. Het toelichtend verband
In de alinea wordt extra informatie gegeven over een (deel)onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, zo, denk aan...
Slide 9 - Diapositive
'Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.'
Slide 10 - Diapositive
4. Het tegenstellend verband
Bij een tegenstellend verband worden in de tekst tegenovergestelde dingen genoemd.
Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: maar, hoewel, toch, echter, tegenover, aan de ene kant..., aan de andere kant...
Slide 11 - Diapositive
Dit jaar wil ik op vakantie naar Italië en dat kost nogal wat geld. Ik moet dus echt een zaterdagbaantje zoeken om de reis te kunnen betalen.
Slide 12 - Diapositive
6. Het concluderend verband
Uit een aantal uitspraken eerder in de tekst wordt een conclusie getrokken.
Let daarbij op de volgende signaalwoorden: dus, kortom, concluderend, dat houdt in..
Slide 13 - Diapositive
Chronologisch
Opsommend
Tegenstellend
Toelichtend
Redengevend
Concluderend
Allereerst
Hoewel
Zoals
Omdat
Dus
Ook
Ten tweede
Maar
Bijvoorbeeld
Kortom
Intussen
Daarom
Slide 14 - Question de remorquage
Welk signaalwoord geeft een opsomming aan?
A
maar
B
omdat
C
ook
D
daarom
Slide 15 - Quiz
Welk signaalwoord geeft een toelichtend verband aan?
A
kortom
B
met andere woorden
C
daarnaast
D
omdat
Slide 16 - Quiz
Om welk verband gaat het?
'Mijn broer wil graag een racefiets. Hij zal dus moeten sparen.'
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Redengevend
D
Concluderend
Slide 17 - Quiz
Om welk verband gaat het?
Voor dat tentamen had ik een slecht cijfer, omdat ik niet goed had geleerd.
A
Opsommend
B
Toelichtend
C
Redengevend
D
Concluderend
Slide 18 - Quiz
Bij welk antwoord staan alléén signaalwoorden voor opsomming?
A
ten tweede, maar, vervolgens
B
zoals, daarnaast, ten derde
C
omdat, dus, om te beginnen
D
ook, bovendien, ten eerste
Slide 19 - Quiz
Welk(e) signaalwoord(en) van het tekstverband toelichting zie je in de zin?
De huizenmarkt zit in de slop, dat wil zeggen dat er weinig huizen worden verkocht op dit moment.