Oefenen met woordenschat

Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Ik begrijp wat er wordt gevraagd als ik met een woord of een uitdrukking een zin moet maken waaruit de betekenis duidelijk blijkt.

Slide 2 - Diapositive

Wat betekent het woord 'heidens'?
A
weidebloem
B
bosachtig
C
streng gelovig
D
niet-christelijk, ongelovig

Slide 3 - Quiz

Wat betekent 'Boekdelen spreken'?
A
een boekverslag maken
B
zeer duidelijk zijn
C
geheimzinnig doen
D
liegen

Slide 4 - Quiz

Wat betekent 'fascineren'?
A
boos worden
B
inenten
C
boeien, betoveren
D
vervelen

Slide 5 - Quiz

Zinnen maken met woorden/uitdrukkingen
Voorbeeld: 'de deskundige'
  •  Je maakt een nieuwe zin met het betreffende woord (of de uitdrukking) erin
  • Je mag dus niet een zin uit de toets overnemen!
  • Je mag het betreffende woord vervoegen (ev --> mv of tt --> vt) de deskundige --> de deskundigen
  • Je mag de woordsoort niet veranderen
    --> deskundig

Slide 6 - Diapositive

Zinnen maken met woorden/uitdrukkingen
  • De deskundige
  • De deskundige steekt de straat over.
  • = fout!
  • Hij is deskundig op het gebied van sterrenkunde.
  • = fout!
  • De deskundige op het gebied van sterrenkunde hield een prachtige lezing over het sterrenstelsel.
  • = goed! 

Slide 7 - Diapositive

Zinnen maken met woorden/uitdrukkingen
  • Door de mand vallen
  • Hij viel door de mand.
  • = fout!
  • Hij viel door de mand, want toen de docent hem iets vroeg, bleek hij helemaal niet opgelet te hebben.
  • = goed! 

Slide 8 - Diapositive

Bedenk een zin met het woord 'gros' waaruit de betekenis duidelijk blijkt. Let op, je mag de betekenis niet letterlijk in de zin zetten!

Slide 9 - Question ouverte

Bedenk een zin met het woord 'conflict' waaruit de betekenis duidelijk blijkt. Let op, je mag de betekenis niet letterlijk in de zin zetten!

Slide 10 - Question ouverte

Bedenk een zin met de uitdrukking 'een verschil van dag en nacht' waaruit de betekenis duidelijk blijkt. Let op, je mag de betekenis niet letterlijk in de zin zetten!

Slide 11 - Question ouverte

Ik begrijp wat er wordt gevraagd als ik met een woord of een uitdrukking een zin moet maken waaruit de betekenis duidelijk blijkt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Sondage