Herhaling H7+H10

Herhaling hoofdstuk 7 en 10
21-3-2022
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herhaling hoofdstuk 7 en 10
21-3-2022

Slide 1 - Diapositive

Wat moet je tijdens de toets kunnen en kennen?

Slide 2 - Question ouverte

Kennen en kunnen H7
- De leerling kan een grafiek tekenen bij een tabel en andersom.
- De leerling kan een tabel opstellen bij een formule en andersom
- De leerling kan een grafiek tekenen bij een formule.
- De leerling kan een formule opstellen bij een lineaire grafiek.
- De leerling kan de gegevens uit een grafiek aflezen.
De leerling kan de beginwaarde bij een grafiek aflezen.
- De leerling kan de helling per stap van 1 berekenen.



Slide 3 - Diapositive

Kennen en kunnen H7
- De leerling kan aan de hand van een verhaal een woordformule opstellen.
- De leerling kan gegevens uitrekenen aan de hand van een woordformule als de invoer gegeven is. (zie H10)
- De leerling kan zien of de formule hoort bij een dalende of stijgende lijn.
- De leerling herkent een lineaire grafiek.
- De leerling kent de definitie lineaire formule.
- De leerling kan beschrijven wat een snijpunt is.
- De leerling kan een snijpunt aflezen uit een grafiek.
- De leerling kan controleren of die het snijpunt goed heeft afgelezen.

Slide 4 - Diapositive

Kennen en kunnen H10
- De leerling kan de formule korter schrijven.
- De leerling kent de definitie termen en kan hem in een formule aangeven.
- De leerling kent de definitie van een variabele en kan hem in een formule aangeven.
- De leerling kent de definitie van gelijksoortige termen en kan deze bij elkaar optellen en aftrekken.
- De leerling kan een uitkomst berekenen met behulp van een formule als de invoer gegeven is.
- De leerling kent de definitie van een vergelijking
- De leerling kan een vergelijking oplossen.
- De leerling kent de bordjesmethode.
- De leerling kan op de juiste plek in de vergelijking een bordje leggen.

Slide 5 - Diapositive

Wat vind je nog moeilijk en wil je graag extra mee oefenen?

Slide 6 - Question ouverte

Huiswerkvragen

Slide 7 - Diapositive

Huiswerkvragen

Slide 8 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat? Oefenblad hoofdstuk 7 en 10
Hoe? Zelfstandig werken.
Hulp? Je kan mij vragen stellen.
Tijd? Tot iets wat je moeilijk vindt aanbod komt.
Uitkomst? Nakijken in het antwoordenboekje. Rode krul als goed, rood verbeterd als fout en puzzelen hoe je op het juiste antwoord kan komen.
Klaar? Verder oefenen voor het proefwerk of rustig aan een ander vak werken

Slide 9 - Diapositive

Hoofdstuk 7

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Je kan een tabel tekenen bij een grafiek
Lees verschillende roosterpunten af van de grafiek en zet deze in een tabel. 

Slide 12 - Diapositive

Je kan de beginwaarde bij een grafiek aflezen en de helling per stap van 1 berekenen.

Beginwaarde is het snijpunt met de verticale as. Waarde aflezen op de verticale as.



Voor stap van 4, 2 omhoog
helling: 2:4=1/2
Tijd in uren
0
4
8
12
Hoogte in cm
2
4
6
8

Slide 13 - Diapositive

 Je kan een tabel opstellen bij een formule en andersom
Van formule naar tabel: 
Je vult verschillende de waarden is in de formule. 

Van tabel naar formule: 
1. Je leest de beginwaarde af.  (waarde a) 
2. Reken uit hoeveel de grafiek stijgt per horizontale stap van 1. (waarde b)
3. Vul de getallen in de formule y=ax+b

Slide 14 - Diapositive

Opdracht H7 E4

Slide 15 - Diapositive

Opdracht H7 S8

Slide 16 - Diapositive

Je kan nagaan of een tabel bij een grafiek hoort.
Je bekijkt of punten overeen komen. 

Slide 17 - Diapositive

Je kan aan de hand van een verhaal een woordformule opstellen.
Bij een regel in woorden beschrijf je in een zin welke berekening je moet maken. Een regel in woorden is korter te schrijven met wiskundige symbolen als +,-,×,: en =. Het resultaat noem je een woordformule of een formule



Opdracht H7 E1+E2

Slide 18 - Diapositive

Voorbeeld
In een zwembad wordt veel water verbruikt. Voor het water betaalt het zwembad aan het waterleidingbedrijf €1,60 per m . Daar bovenop komt nog een vast bedrag van €25,- per maand.
De regel in woorden is: Het aantal m  water keer 1,60 plus 25 is het aantal euro's per maand.
De woordformule is: aantal m ×1,6+25=aantal euro's
3
3
3

Slide 19 - Diapositive

Je kan zien of de formule hoort bij een dalende of stijgende lijn.
Je kunt aan een formule zien of de grafiek stijgend of dalend is.
Als de formule bestaat uit een vast getal waar je telkens iets bij optelt, is de bijhorende grafiek stijgend.
Bijvoorbeeld 3+2×nummer=aantal

Als de formule bestaat uit een vast getal waar je telkens iets van afhaalt, is de bijhorende grafiek dalend.
Bijvoorbeeld 3-2×nummer=aantal
Opdracht H7 E5

Slide 20 - Diapositive

Je herkent een lineaire grafiek.
Lineaire grafiek is een rechte lijn

Slide 21 - Diapositive

Je kent de definitie lineaire formule.
Lineaire formule is een formule die hoort bij een lineaire grafiek. 

In de formule staan 2 getallen. Bijvoorbeeld bij de lineaire formule bedrag=12×uur+4
4 is de beginwaarde. 
6 is het bedrag per uur dat je moet betalen

Slide 22 - Diapositive

Je kan beschrijven wat een snijpunt is en kan een snijpunt aflezen uit een grafiek.
Snijpunt is het punt waar de grafiek elkaar snijden
Het is hiervoor handig om de grafieken samen in 1 assenstelsel te tekenen

Slide 23 - Diapositive

Je kan controleren of die het snijpunt goed heeft afgelezen

Opdracht H7 36

Slide 24 - Diapositive

Hoofdstuk 10

Slide 25 - Diapositive

Je kent de definitie termen en variabelen en kan deze in een formule aangeven.
Term is stuk van de formule
Bijvoorbeeld bij y=4x+5.
Hierbij zijn 4x en 5 de termen.

Variabele is een letter of een woord waarvan de waarde kan veranderen.
Bijvoorbeeld bij y=4x+5.
Hierbij is x en y de variabele.

Slide 26 - Diapositive

Je kent de definitie van gelijksoortige termen en kan deze bij elkaar optellen en aftrekken.
Gelijksoortige termen zijn termen met dezelfde variabele
Gelijksoortige termen mogen bij elkaar opgeteld of afgetrokken worden.

Bijvoorbeeld y=3a+7-6a-2 wordt y=-3a+5

Slide 27 - Diapositive

Je kan de formule korter schrijven.
Het keerteken mag worden weggelaten tussen het getal en de variabele
Bijvoorbeeld bij s=5×t, dat wordt s=5×t
De 1 mag voor een variabele weg worden gelaten
Bijvoorbeeld s=1t, wordt s=t
Het woord als variabele moet worden verandert naar een letter
Bijvoorbeeld aantal=8+4×nummer wordt a=8+4n
Gelijksoortige termen moeten bij elkaar opgeteld of afgetrokken worden.

Slide 28 - Diapositive

Schrijf de volgende formule korter
bedrag=3×nummer+7-8×nummer-2

Slide 29 - Question ouverte

Je kan een uitkomst berekenen met behulp van een formule als de invoer gegeven is.
Gegeven is de formule a=4b+13
Bereken a als b=4

Stap 1: Schrijf het getal 4 op de plaats van b en voeg zo nodig een keerteken toe.
a=4×4+13

Stap 2: Bereken de uitkomst a.
a=16+13
a=29

Slide 30 - Diapositive

Gegeven is de formule a=4(b-2)+12
Bereken a als b=8

Slide 31 - Question ouverte

Je kent de definitie van een vergelijking
Vergelijking is als alleen de uitkomst van de formule bekend is.
Bijvoorbeeld bij de formule m=13a+36 is de uitkomst m=62 al bekent.
De vergelijking is dan 62=13a+36

Bij het oplossen van een vergelijking ga je als het ware terugrekenen.

Oplossing is de uitkomst van de vergelijking
Bijvoorbeeld uit het voorbeeld hierboven is de oplossing a=2. De vergelijking klopt dan.


Slide 32 - Diapositive

Je kan een vergelijking oplossen met behulp van de bordjesmethode
Stappenplan om vergelijking op te lossen
Stap 1: Schrijf zo mogelijk de vergelijking korter door gelijksoortige termen samen te nemen.
Stap 2: Bekijk waar je het bordje moet leggen. Dit is altijd een term met een variabele erin
Stap 3: Reken uit wat er op het bordje moet staan.
Stap 4: Bereken de oplossing
Stap 5: Controleer de oplossing van de vergelijking

Slide 33 - Diapositive

Vergelijking oplossen
0. 6+3=−q−5+3q
1. 9=2q−6
2. 9= 2q−6

Slide 34 - Diapositive

Vergelijking oplossen
0. 6+3=−q−6+4q
1. 9=3q−6
2. 9= 2q−6

Slide 35 - Diapositive

Vergelijking oplossen




3. q=15
4. q=15:3
q=5
0. 6+3=−q−6+4q
1. 9=3q−6
2. 9= 2q−6
3. 9= 2q−6
15

Slide 36 - Diapositive

Controle
6+3=−q−6+4q 
q=5 
6+3=-5-6+4×5
6+3=-5-6+20
9=9

Slide 37 - Diapositive

Los de vergelijking op mbv de bordjesmethode.
y=4s+5-6s+2

Slide 38 - Question ouverte

Zelfstandig werken
Wat? Oefenblad hoofdstuk 7 en 10
Hoe? Zelfstandig of fluisterend overleggen.
Hulp? Je kan mij vragen stellen.
Tijd? 12.25 klassikaal
Uitkomst? Nakijken in het antwoordenboekje. Rode krul als goed, rood verbeterd als fout en puzzelen hoe je op het juiste antwoord kan komen.
Klaar? Verder oefenen voor het proefwerk of rustig aan een ander vak werken

Slide 39 - Diapositive

Evaluatie
Beantwoord de vragen van het papiertje

Slide 40 - Diapositive

Heel succes met het proefwerk morgen!!!

Slide 41 - Diapositive