Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
5 vwo grammatica B,C en D Kapitel 4
Inleiding
Uitleg grammatica
maken van de opdrachten 11 en 12 Lektion 2
oefenen met de grammatica trainer online
1 / 28
suivant
Slide 1:
Diapositive
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
Cette leçon contient
28 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
30 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Inleiding
Uitleg grammatica
maken van de opdrachten 11 en 12 Lektion 2
oefenen met de grammatica trainer online
Slide 1 - Diapositive
voorzetsel
er zijn Nederlandse voorzetsels die in het Duits afhankelijk van de situatie anders vertaald worden;
de voorzetsels naar, door, voor, bij, op (z. grammatica handboek blz. 38 en 39)
er moet dan ook de juiste naamval toegepast worden.
Slide 2 - Diapositive
samensmelten van voorzetsel en lidwoorden
sommige voorzetsel in het Duits kunnen met de lidwoorden samensmelten;
bekijk blz. 45 in jullike handboek
Slide 3 - Diapositive
voorbeelden
an dem = am
in dem = im
zu dem = zum
zu der = zur
in das = ins
Slide 4 - Diapositive
het voorzetsel naar
kan op 4 schillende manieren vertaald woorden:
zu
nach
in
an
Slide 5 - Diapositive
naar = zu
naar = zu + 3e naamval
als je naar een persoon gaat
Ich gehe zu Linda, zu der Oma enz.
bij vaste uitdrukkingen als je ergens naar toe gaat(maar niet naar binnen).
Ich gehe zur Post, zur Haltestelle, zur Bäckerei....)
Slide 6 - Diapositive
naar = nach
bij richtingen
Ich gehe nach rechts, links oder geradeaus.
bij geografische plaatsen zonder lidwoord
Ich fahre nach Dortmund, Deutschland, England.....
Slide 7 - Diapositive
naar = in +4e naamval
bij landen met een lidwoord
Ich fahre in die Schweiz, den Iran.....
bij vaste uitdrukkingen waar je naar binnen gaat
Ich gehe in die Schule, ins Theater, in den Supermarkt....
Slide 8 - Diapositive
naar = an +4e naamval
in vaste uitdrukkingen, die iets met water of de kust te maken hebben
Ich gehe ans Meer, ans Wasser, an den Fluss, an den Strand.....
Slide 9 - Diapositive
Monte fährt heute ........München.
Slide 10 - Question ouverte
Morgen gehe ich mit meiner Mutter ........Lidl, um einzukaufen.
Slide 11 - Question ouverte
Isa wandert mit Dorien......See.
Slide 12 - Question ouverte
Ich fahre mit dem Rad ........Bahnhof.
Slide 13 - Question ouverte
het voorzetsel voor
kan op drie verschillende manieren vertaald worden
für
vor (waar)
vor (wanneer)
Slide 14 - Diapositive
voor = für + 4e naamval
als iets voor iemand bestemd is
Das Geschenk ist für meinen Vater.
als het voor een bepaalde periode is
Ich bleibe hier für ein Jahr.
Slide 15 - Diapositive
voor = vor + 3e naamval
in een plaatsbepaling
Ich stehe vor dem Haus.
in een tijdsbepaling (een week geleden)
Ich war hier vor einem Monat.
Slide 16 - Diapositive
.......Woche bin ich in Deutschland gewesen.
Slide 17 - Question ouverte
....... wen ist dieses Geschenk?
Slide 18 - Question ouverte
de voorzetsel door, bij en op
door = von
door = durch
bij = bei
bij = zu
op = auf
op = an
Slide 19 - Diapositive
het voorzetsel door
voor = von + 3e naamval
in lijdende zinnen (door wie/wat)
Das Fenster wird von dem Schüler geschlossen.
voor + durch + 4e naamval
in andere gevallen
Wir fahren durch den Tunnel, die Wüste, den Park.....
Slide 20 - Diapositive
het voorzetsel bij
bij = bei (bij stilstand + 3e naamval)
Ich bleibe bei der Oma.
Bij = zu + 3e naamval (bij beweging + 3e naamval)
Ich komme zur Oma.
Slide 21 - Diapositive
het voorzetsel op
op = auf (waar) + 3e naamval
Ich stehe auf dem Bordstein.
op = an (wanneer) = 3e naamval
Ich komme an dem Sammstag.
Slide 22 - Diapositive
Werner geht ...... (op de) Samstag ins Kino.
Slide 23 - Question ouverte
Sollen wir den Weg ..........( door de) Stadt nehmen?
Slide 24 - Question ouverte
Ich sitze .......(bij mijn)Mutter .......(op de) Sofa.
Slide 25 - Question ouverte
de vraagwoorden
Let op, het Duitse vraagwoord "Wer" wordt gebruikt als een lidwoord en moet naar de juiste naamval vervoegd worden.
Wer ist das? (onderwerp, 1e naamval)
Wessen Tasche ist das? (van wie, 2e naamval)
Slide 26 - Diapositive
vraagwoorden
Wem hast du die Tasche gegeben? (meewerkend voorwerp, 3e naamval)
Wen hast du gesehen? (lijdend voorwerp, 4e naamval)
Alle vier vraagwoorden zijn het Duitse vraagwoord " Wer". Geldt ook bij het gebruik van voorzestel (durch wen, von wem...)
Slide 27 - Diapositive
Oefenen
Maak de opdrachten 11 en 12 in het werkboek van lektion 2 en oefen met de grammaticatrainer.
Slide 28 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
12april: 5 vwo grammatica B,C en D
Avril 2024
- Leçon avec
38 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
10april 2024: 5 vwo grammatica B,C en D
Avril 2020
- Leçon avec
41 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
18-05 5V Kapitel 4 Grammatik B B
Mai 2022
- Leçon avec
23 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
4T K2 der- en ein-Gruppe in 3e en 4e naamval
Décembre 2018
- Leçon avec
18 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Voorzetsels 3e en 4e naamval
Mai 2024
- Leçon avec
14 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Voorzetsels 3e en 4e naamval
Octobre 2024
- Leçon avec
14 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Kapitel 5: Les 1
Mars 2022
- Leçon avec
11 diapositives
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2tvm-Handout B-Voorzetsels met de derde en vierde naamval
Juin 2024
- Leçon avec
35 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2