2021 - 1b.la8 - bijv, nw en congruentie

Welkom!
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom!

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen van vandaag:
Hoe werken bijvoeglijke naamwoorden in het Latijn? 
Hoe werken werkwoorden/persoonsvormen in het Latijn?

Slide 2 - Diapositive

Wat is een bijvoeglijk naamwoord ?
A
ze zeggen iets over een zelfstandig naamwoord / persoon
B
het zijn namen

Slide 3 - Quiz

Bijvoeglijke naamwoorden
Zeggen iets over een zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Diapositive

Bijvoeglijke naamwoorden in het Latijn

'de goede slaaf'

Slide 5 - Diapositive

Bijvoeglijke naamwoorden in het Latijn

'de goede slaaf'
--> bonus servus

Slide 6 - Diapositive

Wat is naamval, getal en geslacht van beide woorden die we net zagen?
A
nom ev m
B
acc ev m
C
acc ev vr
D
nom mv mnl

Slide 7 - Quiz

Bijvoeglijke naamwoorden in het Latijn

'het goede meisje'
--> bonam puellam

Slide 8 - Diapositive

Wat is naamval, getal en geslacht van beide woorden die we net zagen?
A
nom ev m
B
acc ev m
C
acc ev vr
D
nom mv mnl

Slide 9 - Quiz

Wat valt op?
bonus servus
bonam puellam 
bona dona

Slide 10 - Diapositive

Wat valt op?
bonus servus
bonam puellam 
bona dona

Bijvoeglijke naamwoorden hebben dezelfde naamval, getal en geslacht als woorden waar ze bij horen:

Slide 11 - Diapositive

Wat valt op?
bonus servus
bonam puellam 
bona dona

Bijvoeglijke naamwoorden hebben dezelfde naamval, getal en geslacht als woorden waar ze bij horen

Slide 12 - Diapositive

Persoonsvormen
In het Nederlands: hij loopt, zij lopen 

Slide 13 - Diapositive

Persoonsvormen
In het Nederlands: hij/zij/het loopt, zij lopen 

In het Latijn: ambulat (hij/zij/het loopt), ambulant (zij lopen)


Slide 14 - Diapositive

Persoonsvormen
In het Nederlands: hij loopt, zij lopen 

In het Latijn: ambulat (hij loopt), ambulant (zij lopen)
uitgang -t = 'hij'
uitgang -nt = 'zij' (meervoud)


Slide 15 - Diapositive

Welke uitgang, bij werkwoorden, is -t?
A
zij (meervoud)
B
hij/zij/het

Slide 16 - Quiz

en -nt?
A
hij/zij/het
B
zij (meervoud)

Slide 17 - Quiz

Vragen?

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive